Woord vooraf
Het derde jaarboek van de Stichting Archiefpublicaties (SAP) behandelt een
thema dat zich sinds geruime tijd in een brede belangstelling mag verheugen.
Steeds meer mensen interesseren zich voor de vraag naar de toegankelijkheid van
de vele archivalia die op tal van plaatsen liggen opgeslagen en op nog meer plaat
sen worden gevormd. Er zijn daarvoor verschillende oorzaken aan te wijzen.
Eén daarvan is ongetwijfeld het feit dat archivarissen zich deels uit vrije wil, deels
door de nood gedwongen de laatste decennia in toenemende mate zijn gaan her
bezinnen op de theorie van hun vak. De eerste twee afleveringen van dit jaarboek
(Naar een nieuw paradigma in de archivistiek en Context: interpretatiekaders in de
archivistiek) mogen als getuigen worden aangeroepen. De komst van het digitale
archief -lange tijd hoofdzakelijk een dreiging, maar inmiddels een realiteit-wordt
dikwijls als katalysator aangewezen. De terabytes nullen en enen hebben niet
alleen zelf nieuwe vragen opgeroepen en oude zekerheden aan het wankelen
gebracht, maar staan ook voor maatschappelijke veranderingen die klassieke
begrippen als 'archiefvormer' van hun vanzelfsprekendheid beroven. De archief
bewaarders hebben zich dit aangetrokken en soms met grote voortvarendheid
hun eigen rol ter discussie gesteld. Daarbij kwam onvermijdelijk ook de vraag
naar het wat en hoe van toegankelijkheid aan de orde.
Maar de belangrijkste oorzaak voor de gestegen populariteit van het onder
werp is misschien de komst van het internet. Bijna alle archiefinstellingen die
zich aan dit medium hebben blootgesteld, zagen hun klantenkring toenemen in
een omvang die nog maar kort geleden voor onmogelijk werd gehouden. Deze
ontwikkeling is enerzijds hartelijk begroet, maar had anderzijds ook onbedoelde
gevolgen. Bibliotheken maakten al eerder met dit verschijnsel kennis: de cata-
lografen waren nog niet aan de automatisering gewend, of de gebruikers namen
al met vreugde afscheid van de regels voor de titelbeschrijving, die zij hun hele
leven lang als een last hadden ervaren. Op een vergelijkbare manier kwam de
virtuele archiefgebruiker de fonkelnieuwe archiefsite op in de verwachting ergens
een boxje aan te treffen waarin hij maar een trefwoord hoefde in te tikken om
een antwoord op zijn vraag te krijgen. Toen dat niet het geval bleek, wendde hij
zich teleurgesteld af - of begon hij het archief met email te bestoken. De archi
varis restte slechts de vraag wat erger was. Wie dit ontelbare keren per jaar over
komt, heeft goede redenen over toegankelijkheid na te denken.
Puur empirisch onderzoek naar het gedrag van de gebruiker helpt daarbij niet
veel. Enquêtes geven soms een bruikbaar antwoord op de vraag of de copieer-
faciliteiten toereikend zijn, maar vormen geen goed instrument voor een beter
begrip van het zoekgedrag. Een statistische analyse van wat gebruikers daadwer
kelijk doen, biedt wat meer houvast, maar blijft altijd steken bij de vraag waarom
zij het doen en in welke context hun vraag staat. Wie wel eens de logfiles van een
7