zing naar de plaats waar ze kunnen worden aangetroffen.1 De volgorde van de beschrijvingen in die toegang wordt in overeenstemming gebracht met de vol gorde van de archiefbestanddelen zelf en als dat niet meer toereikend is dan worden er zelfs toegangen gemaakt waarin een andere orde heerst dan in het archief en waarin elke beschrijving van een verwijzing naar de vindplaats moet zijn voorzien. Ontsluiten met behulp van nadere toegangen De klassieke archivistiek maakt een onderscheid tussen toegangen en nadere toe gangen. Toegangen ontsluiten archieven tot op het niveau van de afzonderlijke archiefbestanddelen en nadere toegangen ontsluiten de afzonderlijke archiefbe standdelen zelf. Hoewel dit onderscheid objectief bepaald lijkt door de structuur van de archieven zelf, verraadt het ook de objectgerichtheid en de top-down- benadering van de klassieke ontsluitingsmethode. Volgens Muller, Feith en Fruin moest de archivaris eerst het archief ontsluiten met een inventaris en daarna het archiefbestanddeel met een nadere toegang en met die ontsluitingsstrategie bepaalden ze ook de bevragingsstrategie van de archiefgebruiker. Of een ontsluitingsmiddel een toegang is of een nadere toegang wordt in feite in de eerste plaats bepaald door zijn functie en pas in de tweede plaats door zijn vorm. Dit kan goed worden toegelicht aan de hand van de regestenlijst. De rege- stenlijst is naar zijn vorm niets anders dan een lijst van regesten, terwijl zijn functie die van toegang of van nadere toegang kan zijn. De regestenlijst uit de pre-klassieke archivistiek was een primaire toegang op een bepaalde verzameling charters (in Nederland doorgaans de charters in een bepaald archiefdepot). De klassieke regestenlijst daarentegen is een nadere toegang op de charters die deel uitmaken van de archiefbestanddelen die in één inventaris worden beschreven. In de klassieke terminologie is de nadere toegang dus niet een toegang van een bepaald type, maar een toegang die in de ontsluitingsstrategie een secundaire functie heeft. Dat brengt enige verwarring mee. Een index bijvoorbeeld is een nadere toegang als hij bijvoorbeeld een register ontsluit, maar ook een primaire toegang als hij bijvoorbeeld de verbalen in een verbaalarchief toegankelijk maakt. Om deze verwarring te vermijden zal in dit overzicht het gebruik van het begrip nadere toegang zelf worden vermeden. In de postklassieke archivistiek verliest het onderscheid tussen toegang en nadere toegang helemaal haar betekenis, niet alleen bij digitaal archief, waar het hele begrip toegang in de klassieke betekenis niet meer toepasselijk is, maar ook bij papieren archief dat met digitale toegangen wordt ontsloten. Voorbeelden zijn de digitale toegangen die zijn ontwikkeld door het Rijksarchief in Noord-Brabant (DIANA) en het gemeentearchief Leiden (Carln). DIANA gaat uit van het archief bestanddeel en niet van het archief en heeft de klassieke top-down-benadering dus door een bottom-up-benadering vervangen, terwijl Carln beide benaderingen combineert.2 Het is natuurlijk niet toevallig dat bij de ontwikkeling van deze digitale toegangen anders dan in de periode van de Handleiding het zoekgedrag van de archiefgebruikers uitgangspunt is geweest. Bronvervangende ontsluiting Ordening is een voorwaarde voor raadpleegbaarheid. We kunnen daarbij denken aan de ordening van de stukken en aan de ordening van de beschrijvingen van die stukken in een toegang, maar ook kan de toegankelijkheid worden bevorderd door het vervaardigen van bronvervangers waarin een andere ordening heerst dan in het archief zelf. In recueils bijvoorbeeld kunnen akten en andere stukken van belang die in het archief niet in hun logische verband zijn geplaatst in een thematische of geografische orde zijn afgeschreven, in microfilms van chronolo gisch geordende brievenboeken kan een ordening zijn aangebracht naar geogra fische herkomst3, in sommige oorkondenboeken zijn oorkonden die geografisch waren geordend in chronologische volgorde gepubliceerd en in bepaalde bron nenuitgaven zijn chronologisch geordende besluiten thematisch geordend 4. Bronvervangers en toegangen zijn typen hulpmiddelen die in elkaar kunnen overgaan: hoe uitvoeriger de toegang is des te meer hij de bron gaat vervangen en hoe meer in een surrogaatbron wordt weggelaten, des te des te meer hij op een toegang gaat lijken. Ontsluiten met behulp van thematische archiefgidsen Een ander instrument waarmee archiefgebruikers in staat worden gesteld om de archiefstukken op te sporen die voor hun onderzoek van belang kunnen zijn, is de thematische archiefgids, een systematisch overzicht van de archiefbronnen die het meest relevant worden geacht voor de beantwoording van een bepaalde vraag.5 Thematische archiefgidsen worden in de eerste plaats gestructureerd door een onderzoeksvraag en pas in de tweede plaats door de context, de structuur en de vorm van het materiaal, die vooral als referentie worden gebruikt. Ze bevatten gegevens die niet zijn geselecteerd op basis van formele kenmerken van het archiefmateriaal zelf. Ze zijn selectief en subjectief in de afbakening van de onderzoeksvraag, in de selectie van potentiële vindplaatsen en in de selectie van relevante bronnen, wat om een degelijke verantwoording vraagt van de keuzes en de criteria die eraan ten grondslag zijn gelegd. De archiefgids die in de hoogtijdagen van de klassieke inventaris het meest populair was en ook direct op die klassieke inventaris aansluit is de thematische gids die zes elementen bevat, te weten (1) een algemene inleiding, waarin de bewerker zijn werkwijze en met name zijn keuzes verantwoordt, (2) een histo- risch-institutioneel overzicht van de relevante archiefvormers, (3) een overzicht DE KLASSIEKE ONTSLUITING EN HAAR ONTWIKKELING 1 Theo H.P.M. Thomasen, 'Een korte introductie in de archivistiek', in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen (red.), Naar een nieuw paradigma in de archivistiek. Jaarboek 1999 van de Stichting Archiefpublicaties ('s-Gravenhage, 1999) 15. De Terminologie van Nederlandstalige archieftermen, conceptver sie op www.kvan.nl juli 2001, 131 geeft een drieledige omschrijving van toegang (1) Staat van beschrij vingen, (2) Staat van gegevens in archiefbescheiden en (3) uiteenzetting omtrent context, structuur of gebruiksmogelijkheden van een archief, archiefafdeling of archiefbestanddeel. 2 Over beide systemen zie Theo Thomassen, 'De veelvormigheid van de archiefontsluiting en de illusie van de toegankelijkheid' (incl. de literatuurverwijzingen), in deze bundel pp. 21-22. 3 Bijvoorbeeld de microfilms van de banden met uit Batavia overgekomen brieven en papieren in het archief van de VOC. 104 THEO THOMASSEN KLASSIEKE TOEGANGEN OP ARCHIEVEN: EEN OVERZICHT 4 Bijvoorbeeld de oudere, door Japikse bewerkte jaargangen van de RGP-editie van de resoluties van de Staten-Generaal (bewerkt volgens het door Van Riemsdijk opgestelde plan). 5 De terminologie is diffuus. Het Lexicon (114) definieert archiefgids als 'een hulpmiddel voor archiefge bruikers, dat aangeeft welke archieven archiefbestanddelen bruikbaar zijn voor een bepaald soort onder zoek', een definitie die vooral op de thematische archiefgids van toepassing is. De conceptterminologie (133) definieert de archiefgids daarentegen als 'Uiteenzetting betreffende de gebruiksmogelijkheden voor een bepaald type onderzoek van de archieven en collecties', en stelt de archiefgids dus min of meer gelijk met de archiefanalyse. 105

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 54