is dat begonnen met de komst van de automatisering bij de Rijksarchiefdienst (Archeion) en tot op zekere hoogte in de rapporten institutioneel onderzoek van het PIVOT-project. In traditionele toegangen als inventarissen, plaatsingslijsten e.d., wordt dit onderscheid slechts summier gemaakt, door in de inleiding een beschrijving te geven van de archiefvormer(s), die een relatie hebben met het beschreven archief(blok). Op het internet wordt door archiefdiensten in eerste instantie op dezelfde wijze als vroeger gehandeld en worden bestaande toegangen digitaal of gedigitaliseerd aangeboden, evt. met behulp van het formaat van Encoded Archival Description (EAD), hoewel dit in Nederland (nog) nauwelijks ingang heeft gevonden. Een gedigitaliseerde toegang is tweedimensionaal 'plat'), doet geen recht aan de technologische mogelijkheden en is lastig te hanteren voor een onderzoeker. In de digitale wereld zijn dergelijke toegangen, zowel door hun platte, fysieke en organisatiegebonden benadering als door hun vorm achterhaald. Toch moeten hun verdiensten ook niet uit het oog worden verloren. De elementen van beschrijving zijn immers aanwezig. De vormgeving wordt vernieuwd en krijgt meer driedimensionale kenmerken. De inleiding wordt op gesplitst in beschrijvingen (metagegevens) van archiefvormers en hun functies en die van het beheer van de beschreven archiefbescheiden. De inventarisbe schrijvingen zelf geven de inhoud van de archiefbestanddelen en hun samenhang (bijv. dossiers) weer en de structuur van hun ordening keert terug als metagege vens van de indeling van het archief (bijv. classificatiecode). Een eerste opstapje naar nieuwe vormen is de toepassing van EAD gebaseerd op de ISAD/G stan daard en binnenkort van Encoded Archival Context (EAC), gerelateerd aan ISAAR (CPF).28 EAD is aan herziening onderhevig en wordt meer geschikt voor digitale informatie. In het geval van EAC wordt overigens al direct meer uitgegaan van de eisen van het internet. Bij het beschikbaar stellen van informatie op het internet zijn in principe twee benaderingen te onderscheiden die elkaar niet uitsluiten, maar aanvullen: 1) men geeft informatie over wat er is (aan bronnen) en een indicatie van wat de inhoud is; dat kan worden uitgebreid met de (digitale of gedigitaliseerde) documenten zelf. Deze benadering geeft de ingrediënten voor een historisch onderzoek en presenteert deze zo handig mogelijk. Dat kan ook inhouden verwijzingen naar verwante bronnen elders. De onderzoeker moet het onder zoek zelf uitvoeren. 2) men gaat uit van het antwoord op de vraag van de historisch belangstellende gebruiker en presenteert bewerkte historische informatie in de vorm van de behandeling van een bepaald thema of onderwerp of in de toekomst wellicht zelfs met behulp van virtual reality, waarbij gebeurtenissen, situaties, gebou wen, e.d uit het verleden worden nagebootst. Ten aanzien van de laatste moge lijkheid worden reeds experimenten uitgevoerd. Het betreft interpretaties van de beschikbare historische informatie die zich ook in dit geval niet hoeft te beperken tot wat bij een archiefdienst ligt. In het eerste geval is de nadruk gericht op de bronnen en dienen mensen vaak nog naar de beherende instelling te komen, in het tweede geval ligt de nadruk op een interpretatie van het verleden al dan niet in samenwerking met andere historische collecties beherende instellingen en verdwijnt de identiteit van de archiefdienst naar de achtergrond. Het kan organisaties dus voor een dilemma stellen. Het is evenwel ook een kwestie van hoe zoiets aangepakt wordt. Welke benadering men kiest, is een beleidskeuze. Duidelijk is wel dat de tweede keuze veel meer inspanning zal vergen dan de eerste, die op zich al niet gemakkelijk is te realiseren als men het goed wil doen. Ook indien de documenten via internet beschikbaar worden gesteld, dreigt overigens de beherende organisatie naar de achtergrond te verdwijnen. Dat zal evenwel nog wel enige tijd duren, gezien de huidige 'brokkelige' aanpak, waarbij iedere instelling, soms in samenwerking met anderen, probeert op een eigen wijze informatie beschikbaar te stellen. Zo is er een verre van ideale situatie, wanneer men de stand van zaken met betrekking tot toegankelijkheid van overheidsinformatie en archieven in het bijzonder, in ogenschouw neemt. Er is veel activiteit, maar nog weinig consisten tie of samenhang. Wat ook opvalt, is dat er in Nederland weinig aandacht is voor het fenomeen metadata en de ontwikkelingen die op dit terrein veelal in het buitenland plaatsvinden. Dat geldt vooral voor overheidsinformatie en archie ven. Bij bibliotheken, instellingen met geo-informatie en beheerders van weten schappelijke informatie en dergelijke is dit anders en spelen deze ontwikkelingen juist een belangrijke rol. Het lijkt soms of bij overheidsinstellingen het wiel elke keer opnieuw moet worden uitgevonden. De nadruk bij het beschikbaarstellen door archiefdiensten van informatie ligt bovendien nog erg op het eigen domein en er is weinig oog voor de samenhang met overheidsinformatie in het algemeen. En in die gevallen dat dat er wel is, wordt er niets mee gedaan. Veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat mag waar zijn, maar dat gaat wel voorbij aan het gemeenschappelijk belang dat er is en dat vooral de burger raakt. Het lijkt erg op het 'schoonvegen van de eigen stoep'. Naar elkaar wijzen helpt in de regel niet veel om verder te komen en de onderzoeker of gebruiker van overheidsinformatie is er zeker niet mee gediend. Afgezien van deze cultuur- en de politieke aspecten, is er geen duidelijk, laat staan gedeeld beeld van wat toegankelijkheid inhoudt of zou moeten inhouden. Invulling ervan geschiedt naar eigen inzicht en dat kan op de lange duur wel eens erg inefficiënt zijn. In de volgende paragraaf wil ik nader ingaan op het begrip toegankelijkheid zelf en proberen het nader af te bakenen. TOEGANKELIJK MAKEN: GEBRUIKER, ARCHIEF, ARCHIVARIS 28 Een internationale, informele werkgroep, bestaande uit o.a. Daniel Pitti, Richard Szary, Margaret Hedstrom, Wendy Duff, Adrian Cunningham, Per-Gunnar Ottoson, Anne Van Camp, Stephen Yearl, Dick Sargent, Gavan McCarthy en schrijver dezes, is sinds het voorjaar 2001 bezig met het uitwerken van een DTD voor het beschrijven van organisaties en personen, EAC. Zie www.library.yale.edu/eac. 54 HANS HOFMAN HET EEUWIGE ZOEKEN: TOEGANKELIJKHEID: WETEN, ZOEKEN, VINDEN 55

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 29