Het eeuwige zoeken Toegankelijkheid: weten, zoeken, vinden Inleiding In 1991 verscheen bij de Rijksarchiefdienst het boekje getiteld 'Normering pri maire toegankelijkheid', geproduceerd door een gelijknamige commissie. In deze publicatie wordt ingegaan op de noodzaak tot normering om op die manier beter beleid te kunnen ontwikkelen voor het toegankelijk maken van de archieven onder beheer. 'Primaire toegankelijkheid' wordt daarbij als volgt gedefinieerd: 'archiefstukken moeten (vrijwel) zonder tussenkomst van de beheerder/archi varis raadpleegbaar zijn'.1 De norm heeft daarmee betrekking op wat genoemd wordt het meso-niveau, nl. de archiefstukken of de bestanddelen van een archief. Als andere niveaus worden verder onderscheiden mega (overzicht van archief bewaarplaatsen), macro (overzicht van archieven bij die bewaarplaatsen) en micro (ontsluiting van de inhoud van archiefstukken). Het boekje leverde aldus een maatstaf voor welke archieven bij de Rijksarchiefdienst primair toegankelijk waren en welke nog bewerkt moesten worden, zodat aan de norm kan worden voldaan. Dit voorbeeld staat voor de denkwijze van ongeveer een decennium terug. Het is daarmee nog tamelijk recent en toont de vrij traditionele benadering van wat toegankelijkheid inhoudt, nl. sterk gericht op de inhoud van archiefbewaar plaatsen en uitgaande van papieren archiefbescheiden. Toegankelijk maken van archieven was gebaseerd op wat geleerd was gedurende de archiefopleiding en werd, evt. aangepast aan lokale gewoonten en praktijken, toegepast in de ver schillende openbare bewaarplaatsen. Uitgangspunt was steeds het beschrijven van (oude) archieven volgens bepaalde richtlijnen, te beginnen met de bekende 'Handleiding', en alle volgende varianten of beter aanpassingen daarvan.2 Kern van deze benadering is dat archieven zodanig dienen te worden beschreven, dat recht wordt gedaan aan de wijze waarop ze werden gevormd en gebruikt door de archiefvormer. Daartoe zijn beginselen geformuleerd als het herkomstbeginsel en respect voor de 'oude orde', beide nu ondergebracht in het bestemmingsbe ginsel. Archiefdiensten hebben daarmee een eigen 'niche' in de wereld van informatiebeheerders en -aanbieders, naast bibliotheken, documentatiecentra, wetenschappelijke instituten enz. De ontwikkelingen in het laatste decennium onder invloed van informatietech nologie (IT) laten zien dat in ieder geval het denken over toegankelijk maken en toegankelijkheid sterk aan verandering onderhevig is. De praktijk laat vooral nog allerlei experimenten zien, waarbij traditionele toegangen zonder al te veel samenhang op internet worden gezet en eventueel voorzien van wat aanvullende voorzieningen. De komst en toepassing van IT dwingen tot andere denkwijzen. Immers het karakter van digitale informatie verschilt nogal van op papier vastgelegde infor matie. Vormt in het laatste geval elk document een fysieke, in beginsel gemakke lijk te identificeren en te herkennen eenheid, in digitale vorm is daar geen sprake van. Digitale informatie is veel vluchtiger geworden en vereist andere wijzen van beschrijving. Het begrip metadata of metagegevens is in dit verband illustratief voor een andere benadering. In het vorige Jaarboek is dit begrip in sommige artikelen uitgebreid aan de orde gekomen.3 Dit valt evenwel in het niet bij het fenomeen internet. Deze schijnbaar chaotische hoeveelheid informatie die wereldwijd altijd en direct beschikbaar is, stelt geheel andere eisen aan toeganke lijkheid. Wat vroeger nog in enigszins overzienbare informatiedomeinen was in gedeeld, zoals archieven, bibliotheken, musea, overheidsorganisaties, bedrijven, universiteiten en dergelijke, is nu één grote smeltkroes van informatie geworden. In die virtuele, digitale wereld waar informatie overal en nergens is, zijn tradi tionele inventarissen en toegangen te plaatsgebonden, statisch en sterk op fysiek archief gericht en niet meer het geëigende hulpmiddel om informatie beschik baar te stellen of te zoeken. Datzelfde geldt overigens ook voor de huidige, bekende zoekmachines die pogen ondersteuning te bieden bij het zoeken in die onoverzienbare 'berg' informatie. Zij bieden in de regel slechts beperkte hulp. Er is met andere woorden een overgang noodzakelijk van traditionele naar andere, moderne manieren van toegankelijk maken. Toegankelijk maken is echter nauw verbonden met wat onder toegankelijkheid wordt verstaan. Onderwerp van dit artikel is dan ook de toegankelijkheid van informatie, al dan niet digitaal, in de digitale wereld. Daartoe behoren ook de middelen om dat te bereiken (bijvoorbeeld toegangen) en behoort ook de wijze waarop IT kan bij dragen tot een betere toegankelijkheid van informatie. Aan het schrijven is helaas geen uitgebreide literatuurstudie aan voorafge gaan, omdat de beschikbare periode daarvoor te kort was en de hoeveelheid informatie over dit onderwerp op het internet bijna onoverzienbaar. Het artikel heeft dan ook niet de pretentie het laatste woord op dit terrein te hebben, verre van dat. Het is bedoeld als een soort verkenning van wat onder toegankelijkheid verstaan kan worden en van wat er op dit moment speelt, met speciale aandacht voor de veranderingen onder invloed van digitalisering. Ik wil daarbij aandacht besteden aan een nadere verkenning van het terrein en een nadere afbakening van het begrip toegankelijkheid, en enige gedachten wijden aan wat de conse- HANS HOFMAN 1 Normering primaire toegankelijkheid, Reeks studies en rapporten 2 van de Rijksarchiefdienst, ('s-Gravenhage 1991) 12. Raadpleegbaarheid wordt daarin omschreven als: "een samenstel van ontsluitingstechnische en toelichtende voorzieningen die tezamen bewerkstelligen, dat derden, (vrijwel) zonder tussenkomst van de archiefvormer of beheer/archivaris, ter beantwoording van een bepaalde vraag in elk geval het/de benodig de archiefbewaarplaats(en)/-ruimte(n), archief/-ven en archiefbestandde(e)l(en) gericht kunnen traceren en opvragen." 44 HANS HOFMAN HET EEUWIGE ZOEKEN: TOEGANKELIJKHEID: WETEN, ZOEKEN, VINDEN 2 S. Muller Fzn., J.A. Feith en R. Fruin, Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven (Groningen 1920) in: RJ. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.RM. Thomassen (red.), Teksten context van de Handleiding (Hilversum 1998). 3 Zie o.a. J.Hofman, 'Een uitdijend heelal? De context van archiefbescheiden', in: RJ. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.RM. Thomassen (red.), Context. Interpretatiekaders in de archivistiek. Jaarboek 2000 van de Stichting Archiefpublicaties, ('s-Gravenhage 2000) 45-66. 45

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 24