maar ziet zijn onderzoekswerk vooral veranderen door de toenemende zelforgani satie op het internet van degenen die historisch onderzoek als hobby beoefenen. Zelfs de genealoog is als modelgebruiker aan het verdwijnen. Al in 1993 con stateerden Driessen en Schoneveld in het verslag van hun onderzoek naar de bezoekers van de rijksarchieven, dat 21% van de niet-genealogen begonnen was met genealogisch onderzoek. Een veel grotere groep was naast genealogisch onderzoek ook niet-genealogisch onderzoek gaan doen, namelijk 58% van de genealogische onderzoekers. "De overstap van genealogisch naar niet-genea- logisch onderzoek wordt dus vaak gemaakt, maar men blijft meestal naast het niet-genealogisch onderzoek ook genealogisch onderzoek doen."16 Wie de moeite neemt om op een achternamiddag op het Internet met behulp van een genealo gische meta-zoekmachine wat willekeurige persoonlijke sites te bezoeken, ziet die constatering meer dan bevestigd. Onderzoek naar de eigen familiegeschiedenis loopt in heel veel gevallen samen met onderzoek naar de geschiedenis van de streek, vestingbouw, recepten voor soep en schapendoezen. Een alternatief: de consument van 'persoonsgebonden informatie' Als de grenzen tussen typen gebruikers vervagen en de traditionele categorieën archiefgebruikers daardoor niet meer als uitgangspunt kunnen dienen voor de archiefontsluiting, kan samenvoeging van een aantal van die categorieën tot één nieuwe categorie uitkomst brengen. Bij het algemeen rijksarchief is de genealoog- modelgebruiker inmiddels opgerekt tot iedereen die 'persoonsgebonden informa tie' zoekt, of-in gewone mensentaal- iedereen die in de studiezaal de vraag stelt: "Heeft u iets over...?", waarna een persoons- of beroepsgroep volgt. De groep archiefgebruikers die dit doen, de zogenaamde 'persoonshistorici', bestaat voor het merendeel uit genealogen, maar er maken ook beroepshistorici (demografen, historisch-antropologen, sociaal-historici) deel van uit.17 Het is dus een bont gezelschap van archiefgebruikers met een gemeenschappelijke thematische inte resse (belangstelling voor biografische gegevens, individuele woonomgevingen, individuele werksituaties, individuele rechten, plichten van overheden t.o.v. individuen), archiefgebruikers die om wat voor reden dan ook bronnen willen raadplegen waaraan veel persoonsgegevens kunnen worden ontleend (notariële archieven, gevangenisarchieven, het kadaster) of die zelfs gecreëerd zijn om indi viduele personen te documenteren (DTB-registers, registers van de burgerlijke stand, straf-, personeels- en patiëntendossiers) of, wat ook nog mogelijk is, archiefgebruikers die het voorkomen van cholera willen relateren aan gezinssa menstelling en persoonlijke leefomstandigheden. Sinds er een POP-gids is bestaat deze modelgebruiker ook werkelijk: men kan hem op het ARA herkennen aan de bestanden die hij raadpleegt. Het ARA heeft niet alleen een nieuwe modale modelgebruiker gecreëerd, het heeft deze modelgebruiker ook tot uitgangspunt gemaakt van een nieuwe, 'per soonsgebonden' ontsluitingsstrategie. Die strategie past goed in het hedendaagse bedrijfseconomische en cultuurpolitieke klimaat en kan blijkbaar ook bruikbare producten zoals een POP-gids opleveren. Toch lijkt een beleid waarin het toegan- genapparaat wordt afgestemd op de veronderstelde belangstelling van één model onderzoeker (om over aanpassing van de archieven zelf nog maar te zwijgen) niet zonder risico, zelfs al zou de grote meerderheid van de archiefgebruikers aan dat ene model voldoen. In de voormalige Sovjet-Unie werden alle archieven geordend volgens één uniforme classificatie, die was afgestemd op de behoeften van de modelgebruiker, de gebruiker die onderzoek deed op sociaal-economisch en his- torisch-revolutionair gebied. Een onderzoek dat kort geleden door Lapin werd uit gevoerd heeft uitgewezen, dat dit de momenteel wenselijk geachte heroriëntatie op andere thema's zeer bemoeilijkt.18 De 'persoonshistoricus', achter wie zoveel volstrekt uiteenlopende archief gebruikers met zozeer uiteenlopende kennis, vaardigheden en zoekstrategieën schuil gaan, wordt als modelgebruiker tot uitgangspunt gemaakt van de ontslui ting. Dat zou onderzoek vanuit andere invalshoeken wel eens sterk zou kunnen bemoeilijken en voor de reëel bestaande archiefgebruiker in plaats van een verrij king wel eens een verschraling van het aanbod kunnen betekenen. Een ontslui- tingsbeleid dat gericht is op een generalisatie van al die archiefgebruikers die om wat voor reden en op wat voor manier ook personen als onderzoeksobject hebben, is ontsluitingsbeleid dat gericht is op de massaconsument waar de infor matiemaatschappij nu juist afscheid van neemt. De informatiemaatschappij brengt juist een individualisering van dienstverlening teweeg, een dienstverle ning waarin niet een uniform aanbod, maar maatwerk het streven is. Nog een alternatief: een typering van gebruikers naar competenties Op de versplintering van het gebruikersbeeld kunnen archivarissen ook reageren met een meer geïndividualiseerde benadering van de archiefgebruikers. Ze zou den hen behalve naar hun favoriete onderzoeksterreinen of de archieven van hun voorkeur ook kunnen typeren in termen van competenties, dat wil zeggen van hun kennis en hun algemene en bijzondere onderzoeksvaardigheden. Een archiefgebruiker kan een archief immers pas raadplegen en interpreteren als hij iets weet en iets kan. Wat hij precies moet weten en kunnen is afhankelijk van het archief dat hij raadpleegt, de vraag die hij stelt en de hulp die hij krijgt. Zo zal hij meer moeten weten en kunnen naarmate zijn afstand tot het archief groter is, naarmate hij verder af staat van de tijd en de cultuur waarin het archief is gevormd. Een archiefgebruiker die archief met succes wil raadplegen en interpreteren moet competent zijn op verschillende terreinen. Hij moet het vereiste opleidings niveau hebben of het vereiste schooltype hebben gevolgd. Daarnaast moet hij ook enigszins competent zijn op zijn eigen onderzoeksterrein. Hij moet namelijk zoveel van zijn onderwerp weten dat hij een adequate vraag kan formuleren, dat hij kan beoordelen wat hij heeft gevonden en dat hij daaruit conclusies kan trekken. Hij moet natuurlijk ook competent zijn in het zoeken en interpreteren. Verder behoren zoekvaardigheden en kennis van de taal en het schrift tot de basiscompetenties. Noten bij inventarisnummers als "In het Frans", "In het Chinees", "Bevat stukken in Oost-Nederlands handschrift" of "Schrift van TOEGANKELIJK MAKEN: GEBRUIKER, ARCHIEF, ARCHIVARIS 16 F.M.H.M. Driessen en M.C. Schoneveld. Bezoekers van de Rijksarchieven, verslag van een onderzoek i.o.v. WVC, 1993, p. 167. 17 Popgids 1. 26 THEO THOMASSEN DE VEELVORMIGHEID VAN DE ARC HIEF O NTS LU ITING EN DE ILLUSIE VAN DE TOEGANKELIJKHEID 18 Vladimir Lapin (European University, St. Petersburg): 'Hesitations at the Door to an Archive Catalogue'. Paper presented in the Seminar 'Archives, Documentation and the Institutions of Social Memory', orgainzed by the Bentley Historical Library and the International Institute of the University of Michigan, 7 February 2001, 3 en 6. 27

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 15