Het is logischer een apparaat te ontwikkelen dat detecteert waar informatie over
een willekeurig onderwerp te vinden is." Voor Van Driel was de centrale vraag:
"Kunnen wij een zoeksysteem maken dat in beginsel alle vraagstellingen aan
kan? Hoe combineren we de oude archivistiek met de nieuwe techniek, de voor
delen die de gestructureerdheid van ons materiaal biedt met de huidige krachtige
zoekmogelijkheden?"11
Ook Sanders kreeg zijn weerwoord. In het septembernummer van het Archie
venblad presenteerde Maaike Lulofs Carln, een archiefinventarisatieapplicatie
van het programma Cardbox, ontwikkeld voor het Leidse gemeentearchief.
Daarbij kritiseerde zij de aanpak van Sanders om in DIANA de structuur van de
klassieke inventaris geheel overboord te gooien en verzamelbeschrijvingen en
rubrieken af te schaffen, omdat die de gebruiker toch niets zouden zeggen.
"Onder het motto nieuw en dus beter", zo betoogde zij, "wordt, mijns inziens,
soms een onnodige tegenstelling gecreëerd tussen digitale toegangen en de
klassieke inventaris. Het uitgangspunt bij de ontwikkeling van Carln was
anders. Onder het motto óud, nu nóg beter, hebben we getracht het beste van
twee werelden te combineren. Ook zijn we er vanuit gegaan dat we niet de gemid
delde bezoeker van dienst moeten zijn, maar voor zover dat mogelijk is, alle
bezoekers en hun individuele wensen. Die bezoekers, hoe uiteenlopend van
achtergrond zij ook kunnen zijn, komen in feite met twee typen zoekvragen.
De eerste soort wil ik de 'ongeleide' zoekvraag noemen; men wil graag alles over
een bepaald onderwerp vinden, eventueel beperkt tot een zekere periode."
De tweede soort noemde ze de 'systematische' zoekvraag', bij voorkeur gebruikt
door ervaren onderzoekers, die hun stukken vinden door een 'geleide zoektocht'
door het archief aan de hand van de inventaris.
Aardig was, dat Maaike Lulofs de ontsluitingsmethoden die op beide typen
zoekvragen waren afgestemd ook nog hun op wetenschappelijke merites beoor
deelde. In een klassieke inventaris, zo merkte zij op, heeft de inventarisator de
structuur van het archief zichtbaar gemaakt en hij heeft hierin subjectieve, maar
controleerbare keuzes gemaakt. Bij ontsluiting door een ongestructureerde data
base "maakt de beheerder (in casu de inventarisator) net zo goed subjectieve
keuzes, maar deze zijn niet controleerbaar. In feite wordt de onderzoeker dus
afhankelijk gemaakt." Om deze en andere redenen had Leiden in Carln beide
zoekmethoden geïntegreerd.12
Inclusief en exclusief denken over toegankelijkheid
De discussie over nieuwe ontsluitingsstrategieën is nog maar nauwelijks op gang
gekomen en de uitkomst is dus nog niet bekend. Voor de archiefgebruiker is die
uitkomst wel zeer interessant. Wat ter discussie staat is niet alleen wat archiva
rissen kunnen doen om gebruikers zo snel mogelijk te laten vinden wat ze
zoeken, maar ook hoeveel mogelijkheden zij hen gunnen om hen te laten zoeken
op hun eigen manier en om hen te laten vinden wat ze misschien helemaal niet
zoeken. De discussie gaat niet alleen over een efficiënte informatieverstrekking,
maar ook over interpretatieruimte.
Een nieuwe aanpak kan de oude uitsluiten, maar ook insluiten. In de opvat
tingen van Beekhuis en Sanders herkennen we de exclusieve benadering, de één
met zijn pleidooi voor thematische ontsluiting, de ander met zijn verdediging
van documentgericht zoeken. Van Driel en Lulofs kiezen voor de inclusieve bena
dering, de één door een zoeksysteem te projecteren dat in beginsel alle vraagstel
lingen aan kan, de ander door een zoeksysteem te laten ontwerpen dat zowel
klassiek gestructureerd als thematisch ongestructureerd kan zoeken.
Vanuit het belang van de interpretatievrijheid bezien hebben Van Driel en
Lulofs met hun pleidooi voor pluriformiteit ontegenzeggelijk een sterk argument
in handen. Inderdaad bevoordelen de standaardisering en uniformering van
zoek- en ontsluitingsmethoden de ene gebruiker boven de andere. Je mag op
de voorgeschreven manier zoeken, wil je het anders doen dan sta je met lege
handen. Bovendien zijn standaardisering en uniformering niet consequent uit
te voeren. Een ontsluitingsmethode die voor het ene archief goed bruikbaar is,
kan voor een ander archief ongeschikt zijn.
Toegankelijkheid is toegankelijkheid voor bepaalde gebruikers van archieven
met bepaalde eigenaardigheden die door archivarissen op een bepaalde manier
toegankelijk zijn gemaakt. Of een archief toegankelijk is kunnen we dus niet
objectief vaststellen. Wel kunnen we elk van de drie elementen waarvan toe
gankelijkheid afhankelijk is, gebruikers, archieven en archivarissen, aan een
nader onderzoek onderwerpen.
Gebruikers in soorten en maten
Toegankelijkheid is toegankelijkheid voor modelgebruikers
De recente ontwikkelingen in de benadering van de ontsluitingsproblematiek
wordt doorgaans gekarakteriseerd als een ontwikkeling van collectiegerichte ont
sluiting naar een gebruikersgerichte ontsluiting. Maar met evenveel recht zouden
we haar kunnen karakteriseren als een ontwikkeling van een ontsluiting voor
een kleine groep gebruikers naar een ontsluiting voor een grote groep gebruikers
of van een ontsluiting voor het ene type gebruiker naar een ontsluiting ten
behoeve van één of meer andere typen gebruikers.
Een archief is nooit voor alle denkbare gebruikers even toegankelijk.
Vormgeving en ontsluiting worden in principe afgestemd op gebruikers met een
specifiek profiel, die over specifieke kennis en vaardigheden beschikken en aan
het archief bepaalde vragen willen stellen. Toegangen worden niet gemaakt voor
de gebruiker van alle tijden, maar altijd -impliciet of expliciet- voor de model
gebruiker van een bepaald moment.13 Een toegang die geschikt is voor de één, is
minder geschikt is voor de ander en een toegang die nu voor de meeste onder
zoekers goed voldoet, is straks voor de meerderheid misschien onbruikbaar.
Als die stelling juist is, moet ontsluitingsbeleid met een definitie van de
beoogde modelgebruikers beginnen. Archivarissen moeten archiveringssystemen
geschikt maken en houden om modelgebruikers op een effectieve manier het
archief te laten raadplegen en te laten interpreteren. Ze moeten niet alleen de
TOEGANKELIJK MAKEN: GEBRUIKER, ARCHIEF, ARCHIVARIS
11 Maarten van Driel, 'Back to the future. Het ARA tussen 19e en 21e eeuw' in: Archievenblad jg. 103 nr. 4
(mei 1999) 11. Voor de ideeën van Van Driel over nieuwe methoden van ontsluiting zie ook zijn: 'Traditie
en digitaliteit:Toegankelijkheid volgens het Proeftuinproject Archiefvormersoverzicht', P.J. Horsman,
F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen (red.), Context Interpretatiekaders in de archivistiek. Jaarboek 2000
van de Stichting Archiefpublicaties ('s-Gravenhage 2000) 215-243.
22
THEO THOMASSEN DE VEELVORMIGHEID VAN DE ARC HIEF O NTS LU ITING EN DE ILLUSIE VAN DE TOEGANKELIJKHEID
12 Maaike Lulofs 'Wie het oude niet eert.... Carln integreert de klassieke inventaris in moderne
ontsluitingstechnieken' in: Archievenblad jg. 105 nr. 7 (sep. 2001).
13 Onder een modelgebruiker wordt hier dus niet een ideale gebruiker, maar een standaardgebruiker verstaan.
23