Eerdere inventarisaties Ik was niet de eerste die zich met het archief bemoeide. Eerdere inventarisaties gingen vooraf. Dat heeft zijn sporen nagelaten. Verschillende achtergronden van de inventarisatoren hebben geresulteerd in een archief dat niet meer overeen kwam met het archief zoals dat in de registratuurfase gestructureerd was. Een drietal inventarisatoren heeft zich met de archiefbescheiden uit het tijdvak 1816-1929 beziggehouden: Rammelman Elsevier, Dozy en Overvoorde. W.I.C. Rammelman Elsevier was een gepensioneerde beroepsofficier, die in 1855 door de gemeente aangesteld werd om de gemeentesecretaris te ontlasten van zijn taak om het archief toegankelijk te maken. In 1863 resp. 1865 verschenen de twee delen van zijn inventaris.12 Het eerste deel bevat een beschrijving van "char ters en privileges" en is ingedeeld naar soorten instelling. Het is dus eigenlijk een gesystematiseerde regestenlijst. Het tweede deel bevat de registers, eveneens sys tematisch ingedeeld naar bepaalde onderwerpen (en met als apart hoofdstuk de stukken betreffende beleg en ontzet). Dit deel loopt tot aan de tijd van Rammelman Elsevier zelf. Voor zijn opvolger Ch.M. Dozy (1886) werd een profielschets gemaakt, opgesteld door een commissie van wijze mannen.13 Hij was jurist en een geschoold archi varis. Hij stond een "wetenschappelijke" wijze van inventariseren voor, dat wil zeggen een inventarisatie waarbij de herkomst van de stukken doorslaggevend was voor de plaatsing.14 Dozy hield zich ook bezig met het probleem van het scheiden van het oude en nieuwe archief.15 Aanvankelijk koos hij voor het jaar 1812 als cesuur. Een paar jaar later pleitte hij er echter voor geen vaste grens te trekken, maar die te laten afhangen van de archiefvorming zelf, dat wil zeggen van de grenzen die door de daadwerkelijke archiefvormers gelegd waren. In zijn archiefoverzicht van 1897 paste hij deze methode ook toe.16 Dit overzicht is een lijst van series, zonder een vast gekozen einddatering, en zogenaamd gestructu reerd naar archiefvormers. Helaas blijkt er geen verschil gemaakt te zijn tussen stukken van en stukken betreffende de instellingen. J.C. Overvoorde (1901) ging verder op dit pad. Hij legde twee cesuren, namelijk bij 1574 (het einde van de Leidse Middeleeuwen) en 1851. Aan afronding van de inventarisatie kwam hij echter niet toe. Hij overleed in 1930. Het middeleeuw se archief werd afgemaakt door zijn opvolger J. W. Verburgt. Het archief van 1574- 1851 werd verder behandeld door mej. L.J. Ruys, die van 1937 tot 1942 aan het Leids Gemeentearchief verbonden was. Ook zij kwam niet tot afronding. Het archief van na 1851 werd geïnventariseerd door mej. A.G. de Reede. Haar inven taris, "concept-inventaris" genoemd, verscheen in 1933. De beide dames gaven de stukken nummers en de stukken werden op die nummervolgorde in de kast geplaatst. De gehanteerde indeling vertoonde ernstige mankementen. Met name ontbrak consequentie in de systematiek van de ordening. Overlappingen komen niet zelden voor en ook zijn heel wat stukken uit elkaar gehaald die bij elkaar zaten en hoorden. Merkwaardig was dat er over bepaalde onderwerpen geen stukken aanwezig waren, die ik wel in het archief van een stadsbestuur had verwacht. Die stukken bleek Overvoorde al geordend en beschreven te hebben in de reeks inventarissen die hij gemaakt had voorafgaande aan zijn inventarisatie van het Secretariearchief, bijvoorbeeld die van de archieven van de gasthuizen, de hallen of de gilden. In wezen is hij onderwerpsgewijs te werk gegaan bij het ordenen van al hetgeen hij in zijn archiefdepot aantrof. Zijn functionele opvolgers hebben daar geen wijziging in aangebracht.17 De kennis omtrent Overvoorde's werkwijze en het reeds genoemde institutionele onderzoek gaven de aanknopingspunten bij het zoeken naar afgedwaalde archi valia. In vijftien verschillende fondsen alsmede in de collectie BS en in de bib liotheek van het Gemeentearchief bleken zich afgedwaalde archiefstukken te bevinden. Het onderzoek ernaar betekende een forse tijdsinvestering. De ordening van Overvoorde, zoals die uit zijn kaartenbakken bleek, kwam niet overeen met de door mij gevonden structuur van de organisatie van het archief. Zelfstandige archiefvorming door de vaste raadscommissies was niet onderkend. Evenmin was dat het geval met die van de stadsarchitect en de gemeenteontvan ger. Het 19de-eeuwse archief van de stadsarchitect was geheel verspreid geraakt over tal van archieven, de bibliotheek en de topografisch-historische atlas. Continuïteit archiefvorming vs. discontinuïteit bestuur De tegenstelling van continuïteit van het besturen tegenover discontinuïteit van de bestuursorganisatie en de bestuurderspopulatie stelt de inventarisator van een stadsarchief voor lastige dilemma's. Immers, bestuurlijk handelen brengt continuï teit in de archiefvorming met zich mee; nieuwe bestuursvormen en vernieuwde taakstellingen leiden daarentegen tot andere wijzen waarop die archiefvorming ter hand wordt genomen. De inventarisator staat voor de hachelijke taak dat hij een moment moet vinden waarop lopende archiefvorming vervangen wordt door een nieuw systeem. In een ingewikkeld archief als een stadsarchief, met diverse gedeelten, onderdelen en subsystemen, bestaat een dergelijk moment niet. Er blijken echter wel perioden te zijn waarin de veranderingen zo veelvuldig waren, dat zij een cesuur rechtvaardi gen; transformatieperioden, waarin verandering van bestuursorganisatie en besturende elite gereflecteerd werd door de archiefvorming. Zo'n tijdvak was de Bataafs-Franse tijd met nog enkele jaren daarna. Pleidooien zijn in het verleden gehouden voor een cesuur bij 1795, 1811, 1813 en 1816.18 In Leiden werden in ARC HIE F O NT SLUITING IN DE PRAKTIJK 12 W.I.C. Rammelman Elsevier, Inventaris van het archief der Gemeente Leyden, bevattende hare charters en privilegiën... 1240-1644, Leiden 1863, en ld., Inventaris van het archief der Gemeente Leyden, bevattende hare registers en bescheiden van algemeenen aard, Leiden 1865. 13 Commissie bestond uit prof.dr. R.J. Fruin, hoogleraar vaderlandse geschiedenis, prof. dr. J.G.R. Acquoy, hoogleraar in de geschiedenis van de Nederlandse Hervormde Kerk, en dr. W. Pleyte, conservator van het Museum van Oudheden. Haar rapport dateert van 31 augustus 1885 (Raadshandelingen 1885, Ingekomen stuk 157). 14 Gemeenteverslag (van Leiden) over 1886, 55-60. Zie ook S. Gratama, "In Memoriam Mr. Charles Marius Dozy", Nederlandsch Archievenblad 9 (1900-1901) 171-180, en P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad, IV. Eene Hollandsche stad in den nieuweren tijd (Den Haag 1918) VII. 252 RUDI VAN MAANEN INVENTARISEREN, HET DOORGRONDEN VAN EEN HISTORISCHE WERKELIJKHEID 15 Ch.M. Dozy, "Oud en nieuw archief", Nederlandsch Archievenblad 1 (1892-1893) 9-14. Zie ook Theo H.P.M. Thomassen, "Van evenement naar structuur: ordenen en beschrijven in de eeuw vóór de Handleiding", in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen, Tekst en context van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven van 1898 (Hilversum 1998) XLIX. 16 Bijlage bij zijn Jaarverslag over 1897 aan het Gemeentebestuur. 17 Verburgt merkt in zijn Voorwoord bij de inventaris van SA I op dat piëteit hem verbiedt Overvoorde's arbeid te beoordelen. 18 R.C.J, van Maanen, A.P.A.M. Spijkers en J.P. Sigmond, "Studiedag inventarisatie 'Oud-Stadsarchief'", Nederlands Archievenblad 87 (1983) 52, 55. Zie ook Dozy, Oud en nieuw archief. 253

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 128