Het procesgebonden karakter van archiefvorming bepaalt mede de uniciteit van een archief, ondanks het feit dat de werkprocessen van de archiefvormer lang niet altijd uniek zijn, evenmin als de doelstellingen, de taakstellingen en de orga nisatiestructuur. Een zelfde type instelling leidt vaak tot een zelfde archiefstruc tuur. De inventarisator moet de verhouding tussen het modelmatige en het unieke karakter van een archief onderkennen en verwoorden in de inleiding. Tijdens de inventarisatie van het Leidse Stadsarchief ben ik tot de conclusie gekomen dat de hoofdstructuur daarvan gebaseerd was op een combinatie van de bestuurlijke en de administratief-ambtelijke organisatie. De bestuurlijke struc tuur was dezelfde als in de rest van Nederland. Het administratief-ambtelijk apparaat was echter niet verdeeld in verschillende organisatorische afdelingen, ondanks het feit dat er een functionele specialisatie doorgevoerd was. In wezen geldt dit ook voor het Ancien Régime, zij het dat toen per stad verschillen konden voorkomen in de bestuursstructuur en bovendien de bestuurlijke organisatie een groter stempel drukte op de wijze waarop de archivering was georganiseerd. De beide inventarissen hebben een hoofdstructuur gekregen overeenkomstig de gedifferentieerde organisatie van het archief. Een inventarisatie dient verantwoord te worden, opdat gebruikers de beslissingen en het gestelde kunnen toetsen. Ook daartoe dient de inleiding. Het is goed als de inventaris een wetenschappelijke pretentie heeft, en dat natuurlijk ook waar maakt door inhoud en vorm. Ik wil met name annotatie en bibliografie noemen. De archiefvormer Het begrip archiefvormer mag in de klassieke archivistiek als een kernbegrip gezien worden.9 Het is derhalve een voor de hand liggende vraag wie de archief vormer van het Leidse stadsarchief was? Op het eerste gezicht is dit een overbodige vraag, immers, is dat niet de gemeente Leiden of het stadsbestuur? De gemeente mag dan één ondeelbaar publieksrech telijk lichaam zijn, één enkele archiefvormer in de klassieke zin was zij beslist niet. En wat verstaan we eigenlijk onder het stadsbestuur? Om de vraag te kunnen beantwoorden wie precies de archiefvormer was van het voorliggende archief, dat pas decennia na de overbrenging naar het Gemeentearchief door mij bekeken is, heb ik onderzoek moeten doen naar de gemeentelijke organisatie en taakstelling. De neerslag daarvan vormt een hoofd stuk in de inleiding van de inventaris. Behalve ter definiëring van de archiefvor mer biedt het tevens de institutionele context van die archiefvormer. De gemeentelijke organisatie was een ingewikkeld bestel, met vele diensten, bedrijven, commissies, ambtenaren en bestuursorganen. En op vele fronten is archief gevormd. Het blijkt dat de verschillende organisatieonderdelen zelfstan dig archief gevormd hebben, en dat van de meeste archief bewaard gebleven is.10 Commissies waren er ook vele en in allerlei soorten. Ad hoc-commissies, gemengde commissies (veelal bestuurlijke commissies, waarin naast burgers enige raadsleden of leden van B&W zitting hadden), commissies van beheer (raadscommissies die een directietaak hebben), vaste raadscomnmissies (van bijstand). Ook waren er commissies ingesteld door rijkswetgeving (bijvoorbeeld op het gebied van dienstkeuring of belasting). Een aparte groep binnen het gehele gemeentelijke apparaat vormen de bestuurs organen, dus de gemeenteraad, de burgemeester, het college van B&W. Deze vormen tezamen met de vaste commissies van bijstand de centrale stedelijke overheid. De taakstelling van het centrale bestuurslichaam is van algemene aard, in tegenstelling tot die van de diensten, bedrijven, commissies van beheeren der gelijke, die een gespecialiseerde taakstelling hebben. Evenals ieder van deze instellingen vormen de centrale bestuursorganen een zelfstandige archiefvormen de eenheid. Het archief van dit centrale bestuurslichaam heb ik gedefinieerd als het Stadsarchief. Maar de stadsbestuurders archiveerden niet zelf. Onder hun gezag vormden daartoe gedelegeerde ambtenaren daadwerkelijk het archief, gebaseerd op hun taakomschrijvingen of op bepaalde instructies. We zien in Leiden een gedecen traliseerde archiefvorming van een (nog) niet in zelfstandige organisatieonder delen gesplitst ambtelijk apparaat. Ik breng dus differentiatie aan in het begrip archiefvormer. Tegenover de officiële archiefvormers, namelijk de verschillende bestuurders, stel ik de daadwerkelijke archiefvormers, de ambtenaren die archiefvorming in hun takenpakket hadden. Dit heeft tot gevolg dat de term "archief" op verschillende niveaus wordt gebruikt, namelijk zowel voor een door een nominale archiefvormer gevormd archief, als voor ieder van de daadwerkelijk gevormde archieven die daarvan deel uitmaken. Dit dubbele gebruik is mogelijk wanneer "archief" als een conceptueel begrip beschouwd wordt.11 Voor geheel of gedeeltelijk op digitale wijze gevormde archieven is deze gedachte zo langzamerhand gemeengoed. Maar het blijkt dat zij ook voor de klassieke archiefvorming opgaat. Hoewel het er vaak alle schijn van heeft dat een archief een fysieke eenheid is, is dat in werkelijkheid bijna nooit het geval. Er zijn altijd argumenten geweest waarom archivalia uit één archief op ver schillende plekken werden beheerd. Bekende voorbeelden zijn de perkamenten charters en de bouwtekeningen van extra groot formaat. Zowel vanuit het gezichtspunt van de archiefvormer, als vanuit dat van de inventarisator is "archief" als een intellectueel begrip ook noodzakelijk om de nominale en het resultaat van de daadwerkelijke archiefvorming te kunnen onderscheiden. Na het definiëren van de archiefvormer werd het mogelijk in het archief zoals ik dat aantrof, de -talloze- stukken te onderkennen die er niet in thuishoorden. Deels betrof dit zelfs complete archieven (zeven stuks van grotere of kleinere omvang). Bovendien werden nog van dertien verschillende fondsen archivalia aangetroffen en verscheidene andere documentendie opgenomen konden worden in de bibliotheek van het Leids Gemeentearchief. ARC HIE F O NT SLUITING IN DE PRAKTIJK 9 Coppens, Ontsluiting, 79-86. 250 RUDI VAN MAANEN INVENTARISEREN, HET DOORGRONDEN VAN EEN HISTORISCHE WERKELIJKHEID 10 Zie bijlage 6 van SA III. 11 Coppens, Ontsluiting, 76-77. Zie ook Cook, Concept. 251

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 127