Conclusies In dit onderzoek hebben we het contextmodel van Hofman toegepast op bestaan de toegangen van verschillende typen om vast te stellen welke contextelementen in die toegangen als ontsluitingsterm zijn gebruikt. Het scala aan contexttermen in de door ons onderzochte toegangen blijkt in vergelijking met de lijst van Hofman opmerkelijk klein te zijn en met het type toegang te variëren. Voor de oorspronkelijke gebruikers zal dat geen bezwaren hebben opgeleverd, maar voor de hedendaagse gebruikers geeft dat problemen, omdat bij hen dezelfde voorkennis wordt verondersteld als bij het toenmalige per soneel van de archiefvormer en zij steeds weer op andere ontsluitingstermen moeten zoeken. Bij het archief van de Staten van Utrecht moeten zij zoeken met behulp van een archiefordening die een representatie is van administratieve en besluitvormingsprocessen en een trefwoordensysteem vooral de functionele context afbeeldt. In het HGA moeten zij zoeken met behulp van een combinatie van de naam van de archiefvormer, de relatie tussen de taken van de archiefvor mer en diens mandaat en het toegepaste ordeningsstelsel. Bij de PIVOT-toegan- gen moeten zij zoeken via de functionele context. En bij het digitale tekeningenarchief van het IdH zijn het de interne werkprocessen van de organi satie waar zij hun zoekstrategie op moeten afstemmen. In al deze voorbeelden zouden zij geholpen zijn als zij bij het raadplegen een breder scala ontsluitingster men zouden kunnen gebruiken. De meest voor de hand liggende verklaring waarom van het contextmodel van Hofman in de onderzochte toegangen maar zo weinig is gebruikt, is in de eerste plaats gelegen in de functie van dat model. Het is een ontwerpmodel, een checklist voor wie moet beslissen welke contextelementen als metadata aan een document (en met name een digitaal document) kunnen worden toegevoegd om dat document toegankelijk te maken en te houden. De onderzochte toegangen daarentegen hebben geen generieke pretenties; het zijn toegangen voor een bepaald type archief, vanuit de behoeften van een bepaald type gebruiker. De oor spronkelijke toegankelijkheidsbehoeften en de beschikbare middelen genereren blijkbaar een minimumset van ontsluitingstermen die voor elk archief en moge lijk zelfs voor verschillende toegangen op hetzelfde archief verschillend is. Bij het HGA bijvoorbeeld is de belangrijkste toegang de indicateur.14 Omdat deze bedoeld is voor het gebruik door gemeenteambtenaren die de functionele context in hun hoofd hebben, geeft hij vooral toegang op administratieve processen. De Gemeente Georganiseerd daarentegen is bedoeld voor gebruikers die in het geheel niet weten wie wat doet, daar staat dus de ontsluiting van en via de functionele context centraal. Een andere reden waarom het aantal contextelementen waarop kan worden gezocht minder groot is dan wat voor de hedendaagse gebruikers wenselijk zou zijn is de veranderlijkheid van de vragen die aan het archief worden gesteld. Naarmate de tijd verstrijkt vervullen archieven steeds minder hun oorspronkelij ke functies en gaan gebruikers steeds meer vragen stellen waarop de archiefvor mer het antwoord helemaal niet wilde weten en die bij de ontwikkeling van het toegangenapparaat dan ook geen rol hebben gespeeld. Zo kunnen latere gebrui kers steeds minder goed uit de voeten met een toegang die voor de oorspronkelij- ke doelgroep prima heeft voldaan.Met het verstrijken van de tijd groeit de behoefte aan contexttermen. Bij de oudere toegangensystemen die door ons zijn onderzocht hebben archi varissen in die behoefte proberen te voorzien. Ze hebben die toegangensystemen aangevuld met nieuwe toegangen en gidsen die de gebruiker in staat stellen om ook op contextelementen te zoeken. Het archief van de Staten van Utrecht was primair toegankelijk via de indices op de resoluties, maar Muller en zijn opvol gers hebben toegangen gemaakt die het de gebruikers mogelijk maken om ook via een natuurlijke classificatie het archief binnen te komen. Archivarissen hebben de toegankelijkheid van het archief van de gemeente Den Haag voor latere gebruikers vergroot door naast de eigentijdse toegangen een institutionele toegang te bewerken. De onderwerpsgewijs geordende archieven op het terrein van Landinrichting hebben ze toegankelijker gemaakt door op de archieven een functionele toegang te maken. Met het tekeningenarchief van het IbDH, dat nu in feite alleen nog toegankelijk is voor de medewerkers van het bureau, mochten ze zich nog niet al te veel bemoeien, maar ze zullen het wel in een bredere zoek- context moeten inbedden als ze het toegankelijk willen houden voor latere gebruikers. De bewerking van nieuwe toegangen naast de bestaande heeft de toeganke lijkheid van de door ons onderzochte archieven aanmerkelijk vergroot. Wel valt bij raadpleging van de tabel op, dat de oorspronkelijke toegangen, de latere toe gangen en de gidsen die hetzelfde archief ontsluiten elkaar sterk overlappen. Die overlap is het grootst bij landelijke en lokale archievenoverzichten, maar ook als we archievenoverzichten, gidsen en inventarissen met elkaar vergelijken zien we, dat veel contextelementen die op het hogere niveau als ontsluitingsterm worden gepresenteerd (archiefvormer, mandaat e.d.) ook op het lagere niveau als ont sluitingsterm worden gebruikt. Digitalisering bevordert integratie en brengt daardoor ook op dit punt grote verbeteringen. Hoeveel contextelementen archivarissen ook als ontsluitingstermen toevoe gen, volledige toegankelijkheid -toegankelijkheid op alle mogelijke contextter men- zal daarmee niet worden gerealiseerd. Er zijn blijkbaar grenzen aan de mogelijkheden om contextelementen die door de archiefvormer niet expliciet als ontsluitingstermen zijn gedefinieerd achteraf toch nog die status te geven. Uit de tabel die in de bijlage is opgenomen blijkt dat heel wat contextelementen, zoals de naam en de vestigingsplaats van de archiefvormer, niet expliciet zijn gemaakt omdat ze voor de oorspronkelijke gebruikers, die alleen met het archief van hun eigen instelling te maken hebben, bekende en vanzelfsprekende contextelemen ten zijn. In de meeste gevallen zal het noodzakelijk zijn om in een toegangensys teem voor externe gebruikers deze contextelementen als ontsluitingstermen op te nemen, wat doorgaans weinig problemen zal opleveren. Andere contextelementen, en met name contextelementen waar de oorspron kelijke gebruiker nooit op heeft gezocht, kunnen meer problemen opleveren. Door bepaalde contexttermen als ontsluitingstermen te gebruiken heeft de archiefvormer andere mogelijke ontsluitingstermen aan het zicht onttrokken of zelfs uitgesloten. Het achteraf toevoegen van dergelijke ontsluitingstermen aan ARC HIE F O NT SLUITING IN DE PRAKTIJK 14 Zie Thomassen, Klassieke toegangen, in deze bundel p.103. 226 THEO THOMASSEN EA. ARCH IE F O NTS LUIT ING VANUIT DE CONTEXT 227

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 115