Het zijn vooral de metagegevens over de ontstaanscontext en de documentaire context van archief die voor het ontsluiten van dat archief goed bruikbaar zijn. Maar ook van de ontstaanscontext en de documentaire context worden niet alle gegevens als ontsluitingstermen gebruikt. Het aantal contextgegevens en zelfs het aantal contextgegevens over herkomst en organisatie is nagenoeg oneindig. Bij het toegankelijk maken van archief moet men dus keuzes maken, in het besef dat bepaalde contextgegevens de toegankelijkheid meer kunnen helpen vergroten dan andere. Het onderzoek moest uitwijzen hoe de keuzes in verschillende toe gangensystemen waren uitgevallen. Context, contextmodel, contextelementen Vooraf werd afgesproken wat in het kader van dit werkcollege onder context zou worden verstaan, welk contextmodel zou worden gehanteerd en welke con textelementen in dat model zouden worden onderscheiden. Daarbij diende het jaarboek 2000 van de Stichting Archiefpublicaties, dat gewijd was aan het thema "Context. Interpretatiekaders in de archivistiek", en in het bijzonder de artikelen van Thomassen en Hofman als methodisch uitgangspunt.1 Het begrip ('archivistische') context wordt door Thomassen gedefinieerd als "de samenhangende omgevingselementen die bepalen hoe archief wordt gegene reerd, gestructureerd en bevraagd."2 In deze benadering is 'archief procesgebon den informatie. Het organisatieniveau van die procesgebonden informatie wordt niet gedefinieerd: het kan gaan om het individuele archiefdocument, om een heel archief en om alles wat daartussen zit. Deze benadering omzeilt het onder scheid tussen toegangen op micro-, meso- en macroniveau, een onderscheid waaraan toegangen zich niet altijd willen houden en dat in ieder geval in een digitale omgeving en bij toegangen op functies weinig betekenis heeft.3 Thomassen onderscheidt drie typen contextmodellen: beschrijvingsmodellen, waarin de contextelementen dienst doen als elementen voor de beschrijving van statisch archief, analysemodellen, die gericht zijn op de analyse van archief van uit zijn omgevings- en vooral zijn ontstaansfactoren, en ontwerpmodellen, die contextelementen definiëren die moeten worden gebruikt als metadata voor de toegankelijkheid van documenten die moeten worden opgenomen in een digitaal archiveringssysteem. Het lag voor de hand om in eerste instantie naar een gene riek ontwerpmodel te kijken, omdat daarin alle contextelementen die in een spe cifieke toepassing van belang zouden kunnen zijn moeten worden gedefinieerd en alle contextelementen expliciet moeten worden gemaakt die in andere model len of in concrete toepassingen impliciet blijven. Het enige nauwkeurig uitge werkte generieke contextmodel dat beschikbaar was, is het model van Hofman. Het contextmodel van Hofman Binnen de archivistische context maakt Hofman onderscheid tussen gegevens over de ontstaanscontext en gegevens over de beheerscontext. Binnen de beheers- context onderscheidt hij het beheersregime (gegevens over beheersregels), de documentaire context (gegevens over de documentaire relaties binnen het archief), het administratief beheer (gegevens over de vindplaats en de raadple- ging van het archief) en de technische context (gegevens over bewaarcondities en eventueel over software en hardware). Binnen de ontstaanscontext onder scheidt hij vier typen contextgegevens: mandaat, actor, functie en bedrijfsproces. Contextelementen die verwijzen naar de reden waarom de handelingen worden verricht die archief genereren, de wettelijke basis dus van die handelingen, noemt hij mandaat. De actor is degene die die handelingen verricht. De functie verwijst naar de handelingen zelf, naar wat daadwerkelijk wordt verricht. Het bedrijfsproces tenslotte is het antwoord op de vraag hoe, waar en wanneer han delingen worden verricht. Mandaat, actor en functie bepalen het bedrijfsproces en het bedrijfsproces op zijn beurt bepaalt welke archiefbescheiden worden gecreëerd en hoe die eruitzien. Hofman heeft een model van de ontstaans context in zijn artikel opgenomen en een systematische lijst van alle context gegevens in een bijlage eraan toegevoegd.4 De aanpak van het onderzoek Doel van het werkcollege was vast te stellen welke gegevens over de context van archief in toegangensystemen als ontsluitingstermen werden gebruikt. Om dit vast te stellen werden de contextgegevens in de verschillende toegangensystemen geïdentificeerd en met een lijst van mogelijke contextgegevens vergeleken. Op basis daarvan zou dan tenslotte een vergelijking op het voorkomen van bepaalde typen contextgegevens worden gemaakt tussen de toegangensystemen die con creet object van onderzoek waren. Eerst werd dus op basis van de lijst van Hofman een checklist of scorelijst opgesteld. Daarbij werd in de eerste plaats vastgesteld, dat de typen contextgegevens in de lijst van Hofman die verwezen naar de beheerscontext (zoals gegevens over fysieke bewaring, beperking van de toegankelijkheid, restauratie, migratie en beschrijving) niet bedoeld en geschikt waren om als ontsluitingstermen te dienen en buiten de checklist konden wor den gelaten, die zich daardoor tot de ontstaanscontext zou beperken. De ont staanscontext werd enigszins uitgebreid door aan de typen gegevens die Hofman onder de documentaire context heeft gerangschikt enkele specificaties toe te voegen, zoals gegevens over bronnen en toegangen waarnaar in de desbetreffende toegang wordt verwezen. Na een gastcollege van Hofman (waarin onder meer duidelijk werd dat het element 'structuur van het archief' overeen kwam met contextelementen die bij hem onder documentaire context waren opgevoerd) werd de uiteindelijke checklist of scorelijst vastgesteld.5 Na het vaststellen van de lijst moesten de onderzoekers meten welke contextelementen in het door hen gekozen toegangensysteem als ontsluitingstermen waren gebruikt. Het leek niet bij voorbaat vast te staan dat alle gegevens over de ontstaanscontext die in toe gangen zouden worden aangetroffen ook bedoeld waren om het archief toegan kelijker te maken voor de gebruiker. Daarom werden alleen die contextgegevens gescoord die in de toegang waren opgenomen om de gebruiker dichter bij de gezochte informatie te brengen. Behalve expliciete contextgegevens werd ook op impliciete contextgegevens gelet. Bij het invullen van de checklist werd nauwkeu rig aangegeven op welke plaats in het toegangensysteem de gevonden contextge gevens waren aangetroffen: in een gids, in de inleiding op de inventaris, in de ARC HIE F O NT SLUITING IN DE PRAKTIJK 1 Theo Thomassen, "Het begrip context in de archiefwetenschap" in: Context. Interpretatiekaders in de archi vistiekjaarboek 2000 van de Stichting Archiefpublicaties, 15-28; Hans Hofman, "Een uitdijend heelal? Context van archiefbescheiden", ibid. 45-65. 2 Thomassen, Context, 24. 210 THEO THOMASSEN EA. ARCH IE F O NTS LUIT ING VANUIT DE CONTEXT 3 Zie over deze niveaus Theo Thomassen, "Klassieke toegangen op archieven: een overzicht" in deze bundel p.103. 4 Het model in: Hofman, Uitdijend heelal 58; de bijlage 62-63. 5 Hofman, Uitdijend heelal 62-63. 211

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 107