Zoals de diplomatiek een contextuele discipline was, zo werd de archiefweten
schap dat ook. De kanselarijgeschiedenis werd in dienst gesteld van de ordening
van archieven; de boeken van Van Riemsdijk over de Griffie van de Staten-
Generaal en de tresorie en kanselarij van de graven van Holland gelden nog
steeds als hoogtepunten van klassiek contextonderzoek.5 Wel werd de relevante
omgeving van archief in de achtereenvolgende ontwikkelingsstadia van de
archiefwetenschap6 steeds breder gedefinieerd en steeds nauwkeuriger gespecifi
ceerd. Was het in de preklassieke fase (Van Riemsdijk) nog in de eerste plaats de
kanselarij of de secretarie die de akten die voorwerp van onderzoek waren
hadden voortgebracht, in de klassieke fase (de fase na het verschijnen van de
Handleiding) ging het al om de organisatie als geheel die het archief had gevormd
(de archiefvormer), terwijl in de postmoderne fase (de fase na de digitalisering)
de nadruk kwam te liggen op de samenhangende werkprocessen die het archief
hebben gegenereerd.
Zoals tegen het einde van de negentiende eeuw de begrippen kanselarij en
secretarie te beperkt bleken, zo bleken tegen het einde van de twintigste de
begrippen archiefvormer en herkomst of oude orde te weinig dynamisch en te
weinig specifiek. Massaselectie, automatisering en digitalisering -de belangrijk
ste drijfveren van de huidige verschuiving in het paradigma van de archiefweten
schap- creëerden de behoefte aan een begrippensysteem waarbinnen de
verschillende omgevingselementen van archief nauwkeurig en in hun onderlinge
relaties konden worden gedefinieerd. Massaselectie en vervolgens ook digitalise
ring lieten het accent in de archivistische beschrijvingspraktijk verschuiven van
documenten naar functies en dus van archief naar zijn context. De automatise
ring van het inventarisatieproces betekende een sterke stimulans voor de verdere
ontwikkeling van beschrijvingsstandaards en dus ook voor de gestandaardiseerde
beschrijving van de omgevingselementen. Digitalisering van archief maakte een
nauwkeurige specificatie noodzakelijk van alle omgevingselementen waarvan de
representaties in een archiveringssysteem moesten worden opgenomen om het
digitale archiefdocument reproduceerbaar, interpreteerbaar en betrouwbaar te
laten zijn.
Het contextbegrip en zijn inburgering in de Noord-Amerikaanse
archivistische discussie (Taylor, Bearman, Cook)
Zoals gezegd is het begrip context als archivistisch concept pas in de jaren negen
tig van de twintigste eeuw in zwang geraakt. Als analytisch begrip is het echter
zo'n driekwart eeuw ouder. Het werd eerst populair in de linguïstiek onder
invloed van het structuralisme, de analytische methode waarmee de formele en
16
de inhoudelijke organisatie van teksten in hun onderlinge samenhang wordt
onderzocht. Het begrip wordt daar gebruikt in zijn meest strikte betekenis, de
betekenis van de tekst die voorafgaat aan of volgt op een andere tekst en die de
betekenis van die andere tekst helpt verklaren.7 Toen vooral vanaf het einde van
de jaren zestig ook onderzoekers in andere wetenschapsgebieden hun onder
zoeksobject begonnen op te vatten als teksten, als samenhangende structuren
van tekens die naar concepten verwezen, kreeg het contextbegrip een ruimere
verbreiding. Het werd een gangbaar begrip in onder meer de filosofie, de culture
le antropologie, de cognitieve wetenschappen, de semiologie, de informatica en
de informatiewetenschappen. In al die disciplines ging de structuralistische
benadering er vanuit dat een teken alles kan betekenen wat degene die het
gebruikt maar wil dat het betekent en dat hetzelfde teken verschillende beteke
nissen kan hebben afhankelijk van de context.8
In Noord-Amerika wordt de Canadees Hugh Taylor beschouwd als de man die
van het contextbegrip een archivistisch begrip heeft gemaakt.9 Terry Cook zegt
over hem dat hij een herleefd besef uitstraalde van de contextualiteit (de her
komst) van archief door de rijke onderlinge verbindingen tussen de maatschappij
en de documentaire vastlegging ervan, tussen daad en document te exploreren.
Taylor, aldus Cook, bespeurde in onze nieuwe wereld van interactieve elek
tronische transacties en communicaties een terugkeer naar conceptuele oraliteit,
een terugkeer naar het middeleeuwse kader waarin woorden of documenten pas
betekenis krijgen als ze in nauw verband zijn gebracht met hun context en met de
acties die uit die context voortkomen. In die orale traditie is betekenis niet
gelegen in de archiefstukken zelf, maar in de transacties en gewoonten waarvan
die archiefstukken getuigenis moeten afleggen. Omdat deze 'evidential or con-
textualized actions' van zo'n centrale betekenis zijn voor de definitie van archief
en zelfs voor het bestaan van archief in het informatietijdperk en omdat ze zo'n
centrale rol spelen bij alle pogingen om archief te interpreteren, moedigde Taylor
archivarissen aan een nieuwe vorm van sociale historiografie te gaan beoefenen
om duidelijk te maken hoe en waarom archief is gevormd.10
Het begrip context werd in Noord-Amerika een gangbaar begrip door de
publicaties van David Bearman en Terry Cook over respectievelijk beschrijvings
standaards en massaselectie. In de discussie over de ontwikkeling door de ICA
van internationale beschrijvingsstandaards -de latere ISAD(G)-beklemtoonde
David Bearman dat bij het beschrijven de document-georiënteerde inventarisatie-
traditie moest worden vervangen door een "context-oriented, life-cycle data
management approach".11 Evenals Terry Cook, die vooral bij de Canadese stan
daardisatieactiviteiten was betrokken, was hij van mening, dat archivistische
beschrijvingsactiviteiten zich zouden moeten richten op de context van de activi-
17
CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: THEORIE
5 Th. van Riemsdijk, De Griffie van Hare Hoog Mogenden. Bijdrage tot de kennis van het archief van de Staten-
Generaal der Vereenigde Nederlanden ('s-Gravenhage 1885); Th. van Riemsdijk, De Tresorie en kanselarij van
de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwse en Beyerse huis ('s-Gravenhage 1908)
6 T.H.P.M. Thomassen, 'Paradigmatische veranderingen in de archiefwetenschap', in: Horsman e.a.,
Naar een nieuw paradigma in de archivistiek, 69-79.
7 Naar: Encarta® World English Dictionary [North American Edition] 1999-2000 Microsoft Corporation:
http://dictionary.msn. com/find/print.asp?refid=18615 99909&search=context&wwi=19719;
Merriam-Webster's Collegiate Dictionary: http:/www.m-w.com/netdict.htm; Cambridge International
Dictionary of English: http://dictionary.cambridge.org/define.asp?KEY=context*2%2B0&x=41&y=6.
8 "To study structure is to examine an abstraction. When you make an abstraction, something is left behind.
That something neglected is likely to turn out to be significant in another context. We are exploring
THEO THOMASSEN HET BEGRIP CONTEXT IN DE ARCHIEFWETENSCHAP
worlds in which abstraction is of limited efficacy; yet abstraction remains an essential bootstrap. There can
be no final verdict in the contest between studies of structure and studies of context." D. Lidov, Elements of
Semiotics (New York 1999); http://www.yorku.ca/faculty/academic/lidov/intros.html.
9 T. Nesmith, 'Hugh Taylor's contextual ideas for archives and the foundation of graduate education in
archival studies', in: B.L. Craig (ed.), The Archival Imagination. Essays in Honour of Hugh A. Taylor (Ottawa
1992) 13-37.
10 T. Cook, 'What is past is prologue: a history of archival ideas since 1898, and the future paradigm shift',
in: Horsman e.a., Naar een nieuw paradigma in de archivistiek, 50-51.
11 T. Cook, 'The concept of the archival fonds in the post-custodial era: theory, problems and solutions',
Archivaria 35 (Spring 1993) 28. Zie ook: D.A. Bearman en R.H. Lytle, 'The power of the principle of
provenance' elders in dit jaarboek.