De producten van het institutioneel onderzoek
Het institutioneel onderzoek van de penitentiaire sector in België sinds de late
achttiende eeuw moet naast een publicatie over organisatie, taken en archiefvor
ming leiden tot drie producten: selectielijsten, (definitieve) archiefschema's53 en
een bronnen- of onderzoeksgids. De twee eerste producten zijn reeds beschikbaar
maar moeten nog goedgekeurd worden. Aan de bronnen- of onderzoeksgids
wordt op dit ogenblik nog gewerkt. Wellicht zal die, samen met de institutionele
studie, in de lente van 2001 van de persen van het Rijksarchief rollen. De onder
zoeksgids Penitentiaire archieven zal de volgende drie onderdelen bevatten54: een
typologie van de verschillende instellingen, een archievenoverzicht waarin per
provincie en per gemeente een overzicht wordt geboden van de verschillende
CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: PRAKTIJK
B. PERSONEEL
C. GEBOUWEN
D. MATERIEEL BEHEER
E. FINANCIEEL BEHEER
L. ORGANISATIE VAN DE STRAFINRICHTING
G. TOEZICHT OP DE GEDETINEERDEN
DE MORELE VERSLAGGEVING
Register der morele verslaggeving of register der morele boekhouding of register der
morele rekendienst registre de conduite et de punition: omz. M.J. van 8 januari en 1 juni
1867; diverse modellen nr. 56, instructie van 23 oktober 1865, gewijzigd bij omz.
M.J. van 21 februari 1889 (Ree. (1889-1890) 71-72); model nr. 47 (voorheen 'dossier
nr. 43bis'), ingevoerd vanaf 1 januari 1873 door omz. M.J. van 18 oktober 1872 (Ree.
(1870-1872) 621-622); registre de comptabilite' morale: model nr. 64, art. 279 A.R.
(Form., 201-203), afgeschaft bij omz. M.J. van 14 juni 1924 (Ree. (1924) 298-315)).
De reglementen van de verschillende celgevangenissen uit de jaren 50 van vorige eeuw
voorzagen in een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de zogenaamde morele boekhou
ding. Van elke gedetineerde die aan het celregime onderworpen was, werd op individu
ele, voorgedrukte formulieren een morele staat of compte moral bijgehouden.46
De directeur, de aalmoezenier, de geneesheren en de onderwijzer noteerden op dit
bulletin hun opmerkingen en adviezen die maandelijks aan de administratieve com
missie werden voorgelegd. Deze bulletins werden geraadpleegd wanneer de betrokken
gedetineerde moest gestraft worden of wanneer hij in aanmerking kwam voor een
gratieverlening. Deze bulletins werden nadien meestal tot delen ingebonden. In de
loop van de tweede helft van de negentiende eeuw werden afzonderlijke registers van
de morele rekendienst ingevoerd. Sinds het algemeen gevangenisreglement van 1855
werd elke persoon die veroordeeld werd tot meer dan drie maanden gevangenisstraf
onmiddellijk na diens opsluiting in het strafhuis onderworpen aan een 'moreel
verslag' (art. 239 van het (algemeen) gevangenisreglement van 6 november 1855).
Het K.B. van 23 februari 1874 beperkte de inschrijving in het register van de morele
verslaggeving tot zij die tot meer dan een jaar waren veroordeeld (Ree. (1873-1875)
204).47 Op voordracht van minister Jules Le Jeune besloot Koning Leopold II op 19
november 1890 om de morele verslaggeving op te leggen aan alle veroordeelden tot
minstens drie maanden, "afin de mettre ces dispositions en harmonie avec la loi
sur la libération conditionnelle et d'introduire plus d'uniformité dans l'élaboration
de la statistique pénitentiaire."48
De 'morele rekening' (le compte moral) werd na de opsluiting aangevuld aan de hand
van de inlichtingenbulletins (zie hierna) die door het parket werden overgemaakt,
binnen de acht dagen na de aanvang van de uitvoering van het vonnis of het arrest
(art. 2 van het K.B. van 1 augustus 1888, zoals gewijzigd bij K.B. van 19 november
1890). Elke verandering in de uitvoering van de straf (genade- en gunstmaatregelen,
46 Zie bijvoorbeeld art. 194 van het reglement van de gevangenis te Luik van 29 oktober 1850 (Ree. 1850-
1851, 207 en 220)) of het art. 198 van het reglement van 13 augustus 1856 van de gevangenis te
Antwerpen (Ree. 1854-1856, 441).
47 Eenzelfde regeling gold voor de maisons pénitentiaires et de réforme van Saint-Hubert en Namen. De parket
ten dienden aan de stipte toepassing van de nieuwe richtlijnen in verband met de morele boekhouding
geregeld herinnerd te worden. Zie omz. M.J. van 29 juli 1875, 24 december 1877 en 28 februari 1878
(Ree. (1873-1875) 537-538; (1876-1878) 567 en 626).
48 Verslag aan de Koning van 18 november 1890 (Ree. (1889-1890) 779).
49 De redenen voor de afschaffing van het register waren tweeërlei: het gebruik van het register was niet
geschikt voor gedetineerden die van de ene naar de andere gevangenis werden overgebracht en van wie
tijdens de detentie meerdere 'aantekeningen' dienden te worden gemaakt. De inlichtingen van de plaatse
lijke overheden, de lange staten van de vorige veroordelingen en de soms lange opgaven van de feiten die
tot de veroordeling aanleiding gaven, konden steeds moeilijker in het register worden ingeschreven.
192
KAREL VELLE INSTITUTIONEEL ONDERZOEK I.V.M. DE BELGISCHE PENITENTIAIRE SECTOR
verkorting van de straftijd, voorwaardelijke invrijheidstelling, e.d.werd in dit register
opgetekend. De gevangenisdirecties leverden op basis van dit register uittreksels af aan
de parketten in het kader van de procedure van verzoek om eerherstel. Enkele jaren na
de Eerste Wereldoorlog werd het register van de morele boekhouding vervangen door
het moreel dossier (omz. M.J. van 14 juni 1924).49
Het moreel verslag besloeg twee volledige bladzijden in het register. De linkerbladzijde
was voorbehouden voor inlichtingen in verband met burgerlijke stand, beroep(svaar-
digheden), middelen van bestaan en relatie met de familie, genoten onderwijs, geloofs
overtuiging, moreel gedrag, vroegere veroordelingen en gezondheidstoestand.50 Ook de
aard en de plaats van de gepleegde feiten, de chronologie van het plegen van het mis
drijf, van de veroordeling en van de bestraffing51, de aanvang van de hechtenis en de
aard en de duur van de straf en door welk rechtscollege de straf was uitgesproken,
werden op de linkerbladzijde van het register genoteerd. Elke individuele notitie werd
voorafgegaan door het rolnummer, dat wil zeggen het nummer waaronder betrokkene
in de rol van het strafhuis was ingeschreven. De rechterbladzijde van het register was
voorbehouden voor de volgende informatie: vooreerst informatie over de vóór of
tijdens de detentie genoten genademaatregelen, vervangingen van de opgelegde straf
door een andere straf (commutations de la peine en une autre peine) of bekomen strafver
mindering (Wet van 4 maart 1870) en verder informatie over rechtsvorderingen tot
echtscheiding of scheiding van tafel en bed, over de criminele antecedenten (aard van
de misdrijven, aard en duur van de opgelegde straffen, gedrag tijdens de straftijd) en
over de gevangenisarbeid (duur, beroep en bedrag van de uitgaanskas op het einde van
elk jaar).52 De rechter kolom was voorbehouden voor alle inlichtingen in verband met
de invrijheidstelling of het ontslag uit de gevangenis (datum van het ontslag, redenen
en bijzondere omstandigheden van het 'afschrijven', uitgangskas (masse de sortie),
gedrag, gezondheidstoestand e.d. De veelheid en diversiteit aan persoonlijke informatie
die de onderzoeker in het register van morele verslaggeving aantreft maakt deze tot één
van de belangrijkste bescheiden die men in een gevangenisarchief aantreft.
50 Deze informatie werd opgevraagd bij de gemeentebesturen, de liefdadigheidsorganisaties en patro
nagecomités (art. 4 van het K.B. van 1 augustus 1888 op de voorwaardelijke invrijheidstelling).
51 Datum van het plegen van het misdrijf, datum van de arrestatie, datum van de veroordeling, data van
de aanvang en het verstrijken van de straf, datum van de intrede in de instelling.
52 Op- en aanmerkingen in verband met het gedrag van de gedetineerde werden door de directeur van de
strafinrichting geformuleerd. Deze steunde zich hierbij op de informatie die hem door het penitentiair
personeel schriftelijk werd overgemaakt (art. 3, 2 van het K.B. van 1 augustus 1888).
53 Een eerste versie van het archiefschema 'strafinrichtingen' verscheen reeds in K. Veile, Zoekwijzer
gevangenisarchieven (Brussel 1999).
54 Wij hebben ons geïnspireerd op verschillende goede voorbeelden zoals de gidsen van A.P. Van Vliet,
Brabanders gezocht. Gids voor stamboomonderzoek in Noord-Brabant (Den Haag-'s-Hertogenbosch 1995) en
J.M.C. Van Boxmeer, P.C.A. Lamboo, H.A.J. Van Schie, Onderzoeksgids archieven Joodse oorlogsgetroffenen
('s-Gravenhage 1998).
193