Het Intelligence Office
van de Billiton Maatschappij'1
Organisatie2
De in 1860 opgerichte Billiton Maatschappij had als doel "verdere voortzetting
en krachtige uitbreiding van de onderneming tot het ontginnen van delfstoffen
bevattende, en het in kuituur brengen van onbebouwde gronden op het eiland
Billiton".3 De onderneming was afhankelijk van bedrijfseconomische factoren,
zoals de bodemvoorraden tinerts, de kwaliteit van de exploratie, de technieken
voor de winning van het tinerts en de marktprijs van tin. De politieke bereidheid
tot ondersteuning van particuliere exploitatie speelde eveneens een belangrijke
rol. De regeringsconcessie voor winning en verwerking van tinerts zou namelijk
in 1892 aflopen. Het Nederlands-Indische gouvernement was bevoegd concessies
te verlengen maar was daarbij afhankelijk van de instructies van de minister
van Koloniën.
Reeds in 1875 verzocht de Maatschappij de gouverneur-generaal het contract,
dat in 1892 af zou lopen, open te breken en de looptijd van de concessie te
verlengen met vijfendertig jaar. De concessie zou dan in 1927 aflopen. De Maat
schappij bereikte overeenstemming met het gouvernement in 1882, maar het
Nederlandse parlement wees de overeenkomst af. Dit werd bekend als de zoge
naamde Billiton-affaire.4
Pas in 1892 werd de contractverlenging met de Billiton Maatschappij tot
1927 goedgekeurd door het parlement zodat de onderneming pas op het laatste
moment zekerheid kreeg over haar voortbestaan. Een soortgelijke situatie deed
zich voor in 1910. De directie van de Maatschappij kwam in deze periode tot het
inzicht dat "bij ongewijzigd beleid het niet rendabel was de onderneming na
1927 voort te zetten".
Om haar voortbestaan op de lange termijn veilig te stellen diende de Maat
schappij over te gaan op de winning van primaire tinertsen. Nieuwe ontgin
ningstechnieken die hierbij van dienst konden zijn stonden ter beschikking maar
die vereisten grote investeringen. In 1910 werden onderhandelingen met het
gouvernement gevoerd die in 1915 leidden tot een overeenkomst. Maar deze over
eenkomst werd in 1917 door het Nederlandse parlement afgewezen.
De toekomst van de onderneming was wederom in gevaar. Statutair was het
de onderneming uitsluitend toegestaan tinerts te winnen en te verwerken op
Billiton. Indien een concessie niet verleend zou worden beschikte de onderne
ming derhalve niet over de mogelijkheid elders activiteiten te ontplooien en zou
men zich genoodzaakt zien over te gaan tot liquidatie.
Om dit te voorkomen trachtte de Billiton Maatschappij haar toekomst op een
andere manier veilig te stellen. Men besloot de Maatschappij om te zetten in een
holding company. In 1920 werd de N.V. Mijnbouwmaatschappij STANNUM opge
richt. Deze nieuwe dochteronderneming bezat de kennis en het kapitaal. Voorts
had zij de mogelijkheid om in geheel Nederlands-Indië mijnbouwactiviteiten te
ontplooien.
In 1921 werden de onderhandelingen tussen het gouvernement en de Billiton
Maatschappij hervat. Deze onderhandelingen leidden in 1923 tot een compro
mis tussen particuliere exploitatie en staatsexploitatie met de oprichting van
de N.V. Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton (GMB). Het Neder
lands-Indische gouvernement kreeg een winstaandeel van 62,5%. De Billiton
Maatschappij werd als enige met de directie belast. Hierdoor behield de Billiton
Maatschappij de spreekwoordelijke vinger in de pap.
Hoewel de Billiton Maatschappij de overheid moest dulden bij de exploitatie
van tinerts op Billiton, bracht het nieuwe contract ook voordelen met zich mee.
De regering droeg namelijk een deel van de risico's en kosten. Daarnaast waren
de activiteiten van de Billiton Maatschappij niet meer gebonden aan het eiland
Billiton. Als holding company kon ze haar belangen onderbrengen in dochteron
dernemingen en hoefde zij niet langer zelf te exploiteren.5 De arbeidsterrein van
het concern werd, zowel in Nederlands-Indië als daarbuiten, verbreed met de
exploitatie van delfstoffen als bauxiet, ijzer, nikkel, goud en zilver. Deze activitei
ten werden ondergebracht in afzonderlijke ondernemingen binnen het Billiton
concern.
Tot 1920 was de Billiton Maatschappij uitsluitend werkzaam op het eiland
Billiton. De directie van de Maatschappij zetelde in 's-Gravenhage, onder toe
zicht van een raad van commissarissen. In Nederlands-Indië was de directie
vertegenwoordigd door de vertegenwoordiger die in Batavia zijn standplaats had.
Voor exploitatieaangelegenheden op het eiland Billiton was er een hoofdadmini
strateur. Onder hem ressorteerde een aantal administrateurs als hoofden van
kleinere geografische eenheden. In 1905 werden de functies vertegenwoordiger
en hoofdadministrateur verenigd in één functie met als standplaats Tandjong-
Pandan op Billiton.
De structuur van het concern veranderde ingrijpend na 1920. De Billiton
Maatschappij werd een holding company en haar exploitatieactiviteiten werden
in verschillende, juridisch zelfstandige ondernemingen ondergebracht.
De Maatschappij had een kleiner of groter aandeel in deze ondernemingen.
In vrijwel alle gevallen voerde de directie van de Billiton Maatschappij ook de
directie over deze naamloze vennootschappen, die op hun beurt zelf weer doch
termaatschappijen hadden, al dan niet onderling gezamenlijk. De concerndirec
tie in haar functie als directie van een dochtermaatschappij stond bij elk van die
maatschappijen onder toezicht van een raad van commissarissen. Evenals dat bij
de Billiton Maatschappij vóór 1920 het geval was, had elke dochteronderneming
CHARLENE MACDONALD
1 Bewerking van C. MacDonald, N.V. Billiton Maatschappij (werkstuk voor het doctoraalwerkcollege
Archiefwetenschap, Universiteit van Amsterdam, mei 1999).
2 K.E. Broersma, Eene Zaak van Regt en Billijkheid. Enkele episoden uit de enerverende Billiton-geschiedenis,
1860-1985(Leidschendam 1985).
3 M.W.M.M. Gruythuysen en R. Kramer, Inventaris van het direktie-archief van de N.V. Billiton-maatschappij,
1852-1970, Band 1: Nederlands-Indische/Indonesiche aktiviteiten ('s-Gravenhage 1990).
128
CHARLENE MACDONALD HET INTELLIGENCE OFFICE VAN DE BILLITON MAATSCHAPPIJ
4 Broersma, Eene zaak van Regt en Billijkheid, 28-42.
5 Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage, Archief Billiton Maatschappij 1852-1970 (hierna: Archief Billiton),
inv.nr. 43.
129