Informatiestromen bij de Haagse Duinwaterleiding1 Organisatie Enkele cholera- en tyfusepidemieën waren nodig om de Haagse bestuurders te overtuigen van het nut van de aanleg van een drinkwaterleiding. In 1832, 1849 en 1866 werd Den Haag door de cholera getroffen. In 1865 hadden zestien Haagse artsen gepleit voor de aanleg van een waterleiding. Intussen was namelijk bekend welke heilzame effecten de reeds in 1853 aangelegde Amsterdamse drink waterleiding op de volksgezondheid had. Tenslotte nam de gemeenteraad in 1871 het principebesluit om voor rekening van de gemeente een waterleiding aan te leggen. In voorgaande jaren waren door particulieren al plannen bij de gemeente ingediend voor aanleg en exploitatie van een dergelijk stelsel, die door verschil lende oorzaken geen doorgang hadden gevonden.2 Kort na het principebesluit van de raad ontving J.A.A. Waldorp, hoofd ingenieur bij de Staatsspoorwegen, opdracht een plan van aanleg te ontwerpen en zich met de leiding van de aanleg te belasten. Later kreeg hij versterking van onder anderen L.A. Brouwer, bouwkundige, en Th. Stang, ingenieur. Op 24 oktober 1874 kon met de exploitatie worden begonnen, onder leiding van Stang, die op 24 maart 1874 tot directeur was benoemd.3 De Duinwaterleiding had aanvankelijk een eenvoudige structuur. De directeur had de leiding over het technisch en administratief beheer van de organisatie. Van het technisch beheer maakten onder anderen een chef-machinist, een stoker, een fitter, een kraandraaier en een kanaalwachter deel uit. Veel eenvoudig handwerk werd uitgevoerd door arbeiders in 'losse dienst'. Voor het administra tieve werk waren er een boekhouder en een controleur.4 In het jaarverslag van 1908 vinden we de eerste specificatie van het personeelsbestand. De organisatie blijkt dan inmiddels te bestaan uit drie afdelingen, namelijk: Directie en tech nisch personeel; Administratie; Controle. Per 1 januari 1905 werd de Duinwaterleiding een zelfstandige dienst.5 Daarmee anticipeerde men op de aanvulling van de gemeentewet met bepalingen die een zelfstandig financieel beheer -onafhankelijk van de gemeenteontvanger en buiten de gewone kasbegroting- en het ontstaan van zelfstandige bedrijfsadmini- straties mogelijk maakten.6 Den Haag volgde met de realisatie van autonome bedrijfsadministraties de richting die in De Bedrijfsverordening van art. 114bis Gemeentewet was aangegeven door mr. J.A.N. Patijn, G.A. van Everdingen en J.C. van Uije. Deze auteurs zagen het hoofd van de administratieve dienst als de bedrijfscomptabele. De scheidingslijn binnen een bedrijf lag volgens de samen stellers niet tussen het technisch en kasbeheer, maar tussen technisch en administratief beheer.7 In 1905 werd de leiding van het bedrijf aangevuld met een administrateur. In hetzelfde jaar werd de afdeling Administratie uitgebreid in formatie en werd de boekhouding een zelfstandig onderdeel. In 1907 en 1908 splitsten zich respectievelijk een afdeling Correspondentie (vergelijkbaar met een algemeen secretariaat) en een afdeling Meteropneming af.8 In 1921 werd vanuit de afde ling Administratie een zelfstandige afdeling Drukwerken en Archief in het leven geroepen. Het jaar daarop kreeg de administrateur (ingevolge de nieuwe gemeen teverordening voor alle tien gemeentebedrijven) de zelfstandigheid "welke voor een deugdelijk administratief beheer in een groot technisch bedrijf onontbeer lijk is".? In 1923 ontstond ten behoeve van het technisch beheer een afdeling Technische Administratie. Hoe deze afdeling greep hield op de aanleg van hoofd en dienstleidingen komt verderop nog ter sprake. De afdeling Controle onder ging tezelfdertijd een naamsuitbreiding en heette voortaan Inspectie en Controle. Het belang van de administrateur blijkt onder andere uit de salariëring van deze functionaris. In het jaar 1908 verdiende de directeur 6000,-, de adjunct directeur 2950,- en de bouwkundige 2600,-. Dit leidende technische driemanschap werd in salariëring op de voet gevolgd door de administrateur boekhouder met een salaris van 2500,-per jaar. Ter vergelijking: de chef Con trole verdiende 1900,- per jaar. Ook de omvang van de administratie is een aanwijzing voor het grote gewicht van deze afdeling van het bedrijf. Ter illustratie de cijfers van de personeelsopbouw over een aantal jaren. In 1908 was de admini stratie samengesteld uit een administrateur-boekhouder, drie adjunct boekhouders, een kassier, een magazijnmeester, twee adjunct-magazijnmeesters, twee eerste klerken, twaalf tweede klerken, zeven schrijvers, veertien meter- opnemers, drie leerling-meteropnemers, een portier en een bode.10 In de loop der jaren werd het personeelsbestand steeds meer uitgebreid en de organisatie daarbij aangepast. In 1915 tellen we bijvoorbeeld vijftien eerste klerken, elf tweede klerken en elf schrijvers en in 1920 drie boekhouders eerste klasse en drie boek houders tweede klasse. DICK BRONGERS 1 Bewerking van D. Brongers, Informatiestromen bij de Duinwaterleiding. Een onderzoek naar de rol van de registratuur in de Duinwaterleiding, 1871-1949 (werkstuk voor het doctoraalwerkcollege Archiefwetenschap, Universiteit van Amsterdam, april 1999). 2 Het zou interessant zijn te onderzoeken of voor het opzetten van gemeentebedrijven in Den Haag eveneens geldt dat winstverwachtingen daartoe het voornaamste motief vormden, zoals Kooij beweert in zijn onder zoek naar de Groninger gemeentebedrijven: Kooij, Groningen 1870-1914, Sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum (Groningen 1986). 3 A.H. Pareau, Geschiedenis der Haagsche waterleiding over de jaren 1874 tot 1914 (Den Haag 1917) 14-21. 4 Verslag der handelingen van de gemeenteraad van 's-Gravenhage over 1874, 68-70. 5 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van 's-Gravenhage over 1904, 203-204, 229-231. 110 DICK BRONGERS INFORMATIESTROMEN BIJ DE HAAGSE DUINWATERLEIDING 6 Wet van 30 december 1909, Stb. 416; B.G. Stempels, 'De inzending der Haagsche Duinwaterleiding op de T.O.P.A.', Water en gas, veertiendaagsch tijdschrift voor watervoorziening, gasindustrie, sanitair-techniek en riolering, 10 (1926) 189-190. 7 Aldus ook B.G. Stempels bij de presentatie van de groepsinzending der Haagse gemeentebedrijven op de tentoonstelling op het gebied van de openbare en particuliere bedrijfsadministratie T.O.P.A., 22 juni 1926: De tentoonstelling op het gebied van de openbare en particuliere bedrijfsadministratie T.O.P.A. 1926, (III dln., Purmerend 1926) I, 13. 8 Bibliotheek DWZ, Toelichting bij het ontwikkelingsschema van de Duinwaterleiding. 9 De tentoonstelling, III, 34. 10 Gemeenteverslag 1908. 111

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 56