Yates ziet als vormende krachten het systematic management sedert de jaren zeventig en de daaruit voortgevloeide beweging van scientific management.5 Systematisch management verruilde leiding door een individu voor rationele en niet van een persoon afhankelijke systemen ("transcending the individual"6) waarin ieder niveau de uitvoering op lagere niveaus controleert en evalueert. Middelen daartoe zijn kostprijsberekening, statistieken, handboeken, procedure regels. Dit soort standaardisatie en formalisering van werkmethoden zijn ook een belangrijk element in het scientific management, in 1911 geïntroduceerd door Taylor en door Leffingwell op kantoorwerk toegepast.7 Informele communicatie wordt vervangen door formele (letterlijk: door de invoering van formulieren), taken worden opgesplitst in deeltaken die, als ware het een lopende band, volg- tijdelijk worden verricht. Door deze formalisering, specialisering en depersonali sering vergruist het door iedereen gedeelde organisational memory. Om daaraan tegemoet te komen moet dat organisatiegeheugen op papier worden geschapen in de vorm van een goed toegankelijk archief, handboeken, instructies en procedu reregels. Dat is vooral nodig als het concern zich uitbreidt. Die uitbreiding kan de structuur betreffen, maar ook de geografische verspreiding. Zo schiep bij de Billiton Maatschappij de vorming van dochtermaatschappijen verspreid over Nederlands-Indië de behoefte aan een centraal archief waarin ook de stukken betreffende de directieaangelegenheden van de afzonderlijke dochters bijeen waren.8 Aan administratie en verslaglegging worden niet alleen nieuwe en hogere eisen gesteld: het volume van de binnenkomende en uitgaande informatie neemt met de industriële expansie geweldig toe.9 De kwalitatieve en kwantitatieve toe neming wordt opgevangen door een uitdijend leger van administrateurs, klerken en boekhouders en brengt technologische innovatie, introductie en acceptatie in een stroomversnelling. In Nederland neemt het aantal boekhouders, zaakwaar nemers, commiezen, klerken en opzichters (buiten de overheid) toe van 6.765 in 1850 tot 16.385 in 1878 en 24.519 in 1890. Vanaf circa 1890 gaat de economi sche expansie in snel tempo: in 1890 telde ons land 957 naamloze vennoot schappen, in 1900 zijn het er 3.192, in 1910 6.874.10 Vanaf de jaren tachtig worden op grote schaal voor het produceren, reproduceren en archiveren van documenten en voor de gegevensverwerking allerlei nieuwe kantoortechnieken ingevoerd: dicteerapparaten, schrijfmachines, kopieermachi- nes, adresseermachines, opbergsystemen, tel- en boekhoudmachines.11 Deze creëren nieuwe functies en een nieuwe kantoorhiërarchie, met weerslag op de kantoorbouw en kantoorinrichting. In de nieuwe kantoren worden nieuwe methoden en technieken voor interne communicatie toegepast, die ook voor de informatie-uitwisseling tussen hoofdkantoor en filialen worden gebruikt. Het kantoor wordt een knooppunt van technieken, in meer of mindere mate op elkaar afgestemd en in onderling verband gebruikt.12 Chandler, Yates en andere Amerikaanse auteurs concentreren hun aandacht op het bedrijfsleven. Anders dan in Europa speelde de overheid in de Verenigde Staten slechts een bescheiden rol bij het ontstaan van negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse bureaucratieën.13 In Amerika waren de spoorwegonder nemingen "in every way the pioneer in modern business administration".14 De dienstensector is door Yates niet onderzocht. In Nederland lijkt het bank wezen (vanaf de jaren vijftig sterk groeiend, mede als gevolg van de stijgende kapitaalbehoefte van industriële ondernemingen15) juist de leider in kantoor innovatie. De kopieerpers verschijnt bij Hope Co. in 1854, bij Chabot in 1855, bij Mees in 1861, bij de Nederlandsche Bank in 1863.16 Marten Mees introdu ceert in de jaren zestig een losbladig rekening-courantsysteem. Een telg uit een andere tak Mees, Willem Cornells Mees, reorganiseert De Nederlandsche Bank: in 1856 wordt een aparte onkostenboekhouding ingevoerd, gevolgd door intro ductie van voorgedrukte staten voor de boekhouding en formulieren.17 Overheidsbedrijven Bij de Nederlandse overheid is vooral de ontwikkeling op lokaal niveau interes sant.18 In de negentiende eeuw werd het werk gedaan door een kleine staf, onder parttime bestuurders in college van burgemeester en wethouders en raad. De ambtelijke staf zetelde voornamelijk in de secretarie: er bestonden nauwelijks gemeentelijke diensten buiten de secretarie, afgezien van politie, brandweer, openbare werken, volksgezondheid en armwezen. Dat veranderde drastisch sedert de jaren zeventig, door wat Raadschelders noemt de departementalisatie van de secretarie.19 Bestaande diensten worden gemoderniseerd en nieuwe opge richt, vooral als gevolg van industriële en stedelijke ontwikkeling. In 1897 wordt het gemeenten toegestaan om winst in bedrijven te maken. Zo zien we in het laatste decennium van de negentiende eeuw een groot aantal gemeentebedrijven CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: PRAKTIJK 5 E.S.A. Bloemen, Scientific management in Nederland 1900-1930 (Amsterdam 1988). 6 Yates, Control through communication, 11-15. 7 W.H. Leffingwell, Scientific office management (Chicago 1917); A. Forty, Objects of desire. Design and society (London 1986) 122-123; S. Zuboff, In the age of the smart machine. The future of work and power (Oxford 1988); D. de Wit, 60+40 is waarschijnlijk honderd. Ahrend. Passers, pennen, potloden en projecten (Zwolle 1996) 74-87; J. van den Ende, 'Kantoor en informatietechnologie', in: J. van den Ende (red.), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw 1 (Zutphen 1998) 238-242. 8 Zie hierna bij C. MacDonald, 'Het intelligence office van de Billiton Maatschappij'. 9 Van den Ende, 'Kantoor en informatietechnologie', 224-225. 10 J. de Vries, Geschiedenis der accountancy in Nederland. Aanvang en ontplooiing 1895-1935 (Assen-Maastricht 1985) 28. 11 D.A. Norman, Things that make us smart. Defending human attributes in the age of the machine (Reading, Mass., 1993) 155-160; Van den Ende, 'Kantoor en informatietechnologie', 209-269. 12 Van den Ende, 'Kantoor en informatietechnologie', 212. 13 O. Zunz, Making America corporate 1870-1920 (Chicago-London 1990). De federale overheid volgde de ont wikkeling in het bedrijfsleven: Yates, Control through communication, 48. 98 ERIC KETELAAR BESTUREN DOOR REGISTRATUUR, 187O-I94O 14 Chandler, Visible Hand, 204; A. Chandler, 'The railroads: pioneers in modern corporate management', Business history review 39 (Spring 1965) 16-40, repr. in: T.K. McCraw (ed.), The essential Alfred Chandler (Boston 1988) 184. 15 Van den Ende, 'Kantoor en informatietechnologie', 224-226. 16 Ibidem, 221. In het studiejaar 1997-1998 gaf ik mijn Leidse studenten archivistiek de opdracht in een aantal bedrijfsarchieven de invoering van kopieboeken, kopieerboeken, de schrijfmachine en het carbonpa pier na te gaan. D. Muller bestudeerde het archief van Hope Co., gemeentearchief Amsterdam, inv.nrs. 31, 33, 44, 58, 65, 288. K.D. Alkema onderzocht het archief van de Gebr. Chabot, gemeentearchief Rotterdam, inv.nrs. 320-322, 752. 47 J.L. de Jager, De bank van de gulden. Organisatie en personeel van De Nederlandsche Bank 1814-1989 (Amsterdam 1989) 43. 48 J.C.N. Raadschelders, Plaatselijke bestuurlijke ontwikkelingen 1600-1980. Een historisch-bestuurskundig onderzoek in vier Noord-Hollandse gemeenten ('s-Gravenhage 1990); E. Ketelaar, 'Recordkeeping systems and office technology in Dutch public administration, 1823-1950', Jahrbuch für europaische Verwaltungs- geschichte/Yearbook of European administrative history 9 (1997) 218-220. 49 Raadschelders, Plaatselijke bestuurlijke ontwikkelingen, 199; J.C.N. Raadschelders, Lokale bestuursgeschieden is (Zutphen 1992) 30. 99

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 50