suggereert een directe relatie tussen de archiefbescheiden en de processen, over eenkomstig de definitie uit de 'Korte introductie'. Het Pittsburgh-project gaat uit van het directe verband tussen record en transaction, wat in feite op hetzelfde neerkomt. Het werkproces verbindt de context met de documenten en is de scha kel tussen de archiefdocumenten en de actoren die de processen uitvoeren en de functies (taken) waartoe ze worden uitgevoerd. De 'Korte introductie' noemt dit de functionele en organisatorische context. Ook andere auteurs onderscheiden functies van organisaties. Aan de andere kant van een denkbeeldige scheidslijn is de documentaire context, door de 'Korte introductie' misschien niet helemaal gelukkig administratieve context genoemd, maar inmiddels door Thomassen her doopt in 'archiveringscontext'. De documentaire of archiveringscontext ontleent zijn logische structuur aan de werkprocessen die de documenten creëren en gebruiken en krijgt zijn vorm door het archiveringsproces. Ik laat deze documen taire of administratieve context buiten beschouwing. Werkprocessen Werkprocessen creëren en gebruiken archief documenten. Creatie en gebruik zijn relaties tussen beide entiteiten. Een document kan slechts één maal en door een proces worden gecreëerd; een werkproces kan wel meer dan één document creëren. De creatie-relatie is een zogenaamde één-op-veel relatie (1-op-n). Een document kan wel door meer dan één werkproces gebruikt worden en een werk proces kan meer dan één document gebruiken. De gebruikrelatie is een veel-op- veel relatie (n-op-m). Zowel bij archivering als bij toegankelijk maken wordt thans de creatie eenzijdig belicht. David Bearman bepleitte in 1993 in zijn artikel 'Record-keeping systems' dat archiveringssystemen ook het gebruik van docu menten zouden registreren.26 Werkprocessen worden uitgevoerd door actoren ten einde opgelegde functies te vervullen. Een werkproces kan deel uit maken van een werkproces van hogere orde. In feite zijn wat PIVOT handelingen noemt, werkprocessen op het hoogste niveau.27 De onderlinge relaties tussen werkprocessen en tussen werkprocessen en actoren kunnen uitermate complex zijn en dynamisch. Het moge waar zijn wat de pleitbezorgers van functionele herkomst zeggen dat functies stabieler zijn dan organisatiestructuren, de werkprocessen die vormgeven aan de functies zijn dat niet. Werkprocessen kunnen heel gestructureerd zijn en volgens een vaste procedure verlopen. Proces en procedure zijn in mijn optiek niet identiek. De procedure is de vormgeving van het proces, het proces is wat er werkelijk gebeurt; de proce dure bepaalt de structuur, het proces de inhoud.28 Processen kunnen ook niet of zwak gestructureerd zijn. Zich onder andere baserend op een studie van Gérard en Christiane Naud beschrijft Luciana Duranti een generiek model van een procedure: initiatief, onderzoek, raadple ging van derden, besluitvorming, toezicht op de besluitvorming en uitvoering.29 Niet alle fasen komen noodzakelijkerwijze voor. 76 Dezelfde studenten die organisatiekundige literatuur onderzochten, analyseer den een aantal bedrijfsprocessen op de toepasbaarheid van het model. Die pro cessen varieerden van zeer gestructureerd (verlenen van een bouwvergunning in de achttiende en twintigste eeuw, de beroepsprocedure ziekenfondsraad, laat twintigste eeuw) tot zwak gestructureerde vergaderprocessen van de Dordtse oudraad in de zeventiende, achttiende en vroeg negentiende eeuw. In alle geval len bleek Duranti's structurering uitstekend bruikbaar als referentiemodel. Uiteraard waren er verschillen in de intensiteit van documentcreatie en docu- mentgebruik en bijgevolg in de manier waarop het archiveringssysteem de documenten structureerde. Functies Een functie is de uitwerking van een systeem op zijn omgeving. Omdat de begrenzing van een systeem afhangt van de beschouwer en dus niet op voorhand is vast te stellen, tenzij daar methodisch afspraken over bestaan, is ook de functie een flexibel begrip. Ik zal proberen dat uit te leggen. Thomas en Bearman geven de financiële functie als voorbeeld. Inderdaad is dat wat de organisatiekundige literatuur een bedrijfsfunctie noemt, naast de productiefunctie, de commerciële functie, de logistieke functie, de inkoopfunctie enz. Een bedrijfsfunctie is evenwel niet geheel gelijk aan de externe functie van een organisatie (systeem). Een autofabriek levert een bijdrage aan de mobiliteit van de maatschappij, aan het transport van goederen, of aan het welbevinden van mensen. Dat zijn externe functies. De bedrijfsfunctie productie draagt bij aan de verwezenlijking van de externe functie, zoals ook verkoop, logistiek en de financiële functie dat doen. Nemen we daarentegen de boekhouding als systeem, dan is de financiële administratie (functie) opeens wel een externe functie die een bijdrage levert aan een groter geheel. Zo kunnen we afdalen tot het niveau van de individuele functionaris: de portier, de lasser, de directeur; en desgewenst zelfs tot het niveau van apparaten: computer, telefoon, spuitcabine. Functies kunnen dus onderdeel zijn van functies van hoger orde. De relaties tussen functies, verticaal en lateraal, zijn veranderlijk en complex. Kenmerkend voor de functie is de tijdloosheid en de nadruk op de materie, wat een systeem levert, niet op hoe en wanneer. Eerder zagen we dat de formele, systeemgeoriënteerde organisatiekunde taak en functie in eikaars verlengde legt. Taak is wat het systeem moet doen, wat is opgelegd, een functie is wat het systeem betekent voor zijn omgeving. Idealiter vallen taak en functie samen. Het begrip functie laat ruimte open voor niet opge legde dienstverlening of producten; het laat ook ruimte open voor eigen interesse van de ontvanger, zoals die uit het hiervoor gegeven voorbeeld van aandeelhou der en werknemer. Zo zal voor een milieuactivist het product van een autofabriek een bijdrage zijn aan de luchtvervuiling (negatieve functie) en dat zullen de raad van bestuur en aandeelhouders nooit als een taak de directie van de fabriek opleggen. CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: THEORIE 26 D. Bearman, 'Record-keeping systems', Archivaria 36 (herfst 1993) 16-36. 27 Wat PIVOT handelingen noemt, hebben het karakter van functies. De functie (externe werking) van de handeling blijkt vooral uit de productbeschrijving. Zie het artikel van E.A.T.M. Schreuder elders in dit jaarboek. PETER HORSMAN DE ERFENIS VAN COPERNICUS. NAAR EEN MODEL VAN DE CONTEXT 28 Dit houdt in dat het model een entiteit voor procedure, of procestype moet bevatten. Omwille van de overzichtelijkheid laat ik die entiteit er hier buiten. 29 L. Duranti, Diplomatics. New use for an old science (Lanham 1998). Vooral hoofdstuk 4. 77

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 39