conclusie dat ook archief structuren dynamisch zullen zijn. Ik noemde de dyna mische karakteristiek van de context al aan het begin van het artikel. Het te ont wikkelen model zal met die dynamiek rekening moeten houden omdat beschrij vingssystemen ook deze dynamiek moeten kunnen representeren. Mensen, of minder specifiek uitgedrukt: actoren, zijn de uitvoerders van de acti viteiten. Relaties tussen actoren zijn steeds processen: uitvoeringsprocessen, besturingsprocessen, verantwoordingsprocessen, communicatieprocessen.21 De documenten die daarbij en doorvoor gebruikt worden, laten dat duidelijk zien.22 Het op zichzelf simpele model van actoren, processen, functies, taken en doelen, is op elk willekeurig beschouwingniveau toepasbaar. Op het niveau van een duidelijk afgebakende organisatie (bijvoorbeeld een gemeentelijke dienst, zoals bouw- en woningtoezicht, of uit de privaatrechtelijke sfeer, een constructiebe drijf), maar ook op hogere, meer diffuse niveaus (gemeente, bedrijfstak, of zelfs de overheid als geheel), of juist op de lagere niveaus zoals organisatieonderdelen of zelfs individuele personen. Deze flexibiliteit maakt de benadering breed toe pasbaar, een krachtig analyse-instrument, maar gelijk ook abstract en niet altijd direct begrijpelijk. In gelijke mate geldt de flexibiliteit van het model voor func ties en processen: een functie kan deel uit maken van een aaneenschakeling van functies. Het door De Leeuw gegeven voorbeeld van de functie 'bevorderen dat studenten leren' is onderdeel van wijdere functie 'voorzien in de maatschappelij ke behoefte aan hoger opgeleiden'Een vast beschouwingniveau voor een functie bestaat niet, net zo min als dat voor organisaties geldt. Met het eerste probleem werden en worden PIVOT-onderzoekers geconfronteerd, zoals uit de bijdrage van Schreuder elders in dit jaarboek blijkt; het tweede probleem zal elke archivaris herkennen als onderdeel van de vraag wie of wat als archiefvormer moet worden gedefinieerd.23 Beide soorten problemen zijn zichtbaar in Toebaks artikel over de Zwitserse Kompetenzenkartei. Het contextmodel moet in staat zijn de verschillen de, niet van te voren te bepalen, niveaus weer te geven. Een indeling in functie, proces en processtap komt in hoge mate overeen met de eerder genoemde van David Bearman en David Thomas: function, process, activity, waaraan met name Bearman de transaction toevoegde, het niveau waarop de documenten tot stand komen. Echter, in de volgende paragraaf, waarin ik een aanzet tot de modelbouw geef, zal ik laten zien dat er niet sprake is van een hiërarchie maar eerder van een netwerkachtige structuur tussen de elementen. Thomas en Bearman trokken hun systeemgrenzen bij de organisatie - althans in Thomas' artikel lijkt de zon nog om de aarde te draaien.24 Nemen we echter de functie (handeling) als begrenzing, dan draaien de actoren als planeten om de zon. Toepassing: modelontwikkeling Entiteiten Het model bestaat uit een beschrijving van de entiteiten (objecten) die in de context een rol spelen en de relaties daartussen. Entiteiten kunnen concreet of abstract zijn. Een persoon is een concrete entiteit, een functie is een abstracte entiteit. Entiteiten zijn eigenlijk klassen of typen van objecten. Voor de hand liggende entiteiten in het model zijn in elk geval actor, functie en werkproces.25 Relaties tussen entiteiten kennen verschillende gradaties van complexiteit. Een actor kan één enkele functie vervullen, maar ook meer dan één (1-op-m relatie). Een functie kan ook (gelijktijdig of volgtijdelijk) door meer dan één actor zijn vervuld (n-op-m relatie). Figuur 1 hieronder is een startmodel dat de onderkende primaire entiteiten (actor, functie, werkproces en document) en hun onderlinge relaties weergeeft. Ik licht het model hierna toe. De volgende paragraaf zal de relaties verder ana lyseren en modelleren. een actor vervult functies werkprocessen voeren functies uit actor voert werkprocessen uit werkprocessen creëren en functie actor werkproces archief gebruiken documenten Figuur t. Eenvoudig entiteitendiagram. Procesgebonden informatie Voor de modelbouw maakt het niet uit waar te beginnen, bij de actoren (orga nisaties) die functies vervullen, of bij de functies die door actoren worden uit gevoerd, of bij werkprocessen, zolang we maar in ogenschouw nemen dat de relaties tussen die entiteiten dynamisch en complex zijn. Hofman (figuur 1) 75 CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: THEORIE 21 De Leeuw heeft al in de jaren zeventig een abstract maar zeer krachtig model hiervoor ontworpen, het zogenaamde besturingsparadigma, gebaseerd op het onderscheid tussen besturing en bestuurd worden. A.C.J. de Leeuw, Systeemleer en organisatiekunde (Leiden 1974). Bestuurskundigen als Blumenthal en Bemelmans hebben op dit model voortgebouwd. 22 Starreveld e.a., Bestuurlijke informatieverzorging, 24-26, maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen manage mentinformatie, logistieke informatie, procesinformatie, projectinformatie, niet-bestuurlijke informatie. 23 Zie bijvoorbeeld de discussie hierover in op de studiedag inventarisatie oud stadsarchief Nederlands Archievenblad 87(1983) 48-77, of een willekeurige selectie van inventarissen van plaatselijke kerkarchieven. 74 PETER HORSMAN DE ERFENIS VAN COPERNICUS. NAAR EEN MODEL VAN DE CONTEXT 24 Ik realiseer me dat ik zeker Bearman nu enigszins te kort doe. Uit de voorbeelden die Thomas geeft blijkt echter dat in elk geval hij het blikveld tot de organisatie beperkte, hetgeen begrijpelijk is na een studie van vooral traditionele organisatiekundige literatuur. Hij geeft bijvoorbeeld als voorbeeld van een functie, de financiële functie (van een organisatie), waarvan facturering dan een proces is. 25 Dit deel is vooral gebaseerd op een ongepubliceerde studie uitgevoerd voor het ICA Committee on informa tion technology en de analyse van de context van de Staten-Generaal door Theo Thomassen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 38