ren en (her)gebruiken archieven voor bestuurlijke en managementdoelen, voor de bedrijfsvoering, de verantwoording, voor de bewijsvoering of als geheugen van de organisatie. Archieven zijn ook belangrijk voor de volksvertegenwoordiging of voor individuele of groepen van burgers om de overheid tot verantwoording te roepen of om als historische bron voor de geschiedschrijving te dienen. Maar in de kern van het ontstaan zijn archieven het administratieve resultaat van het handelen van de overheid. Deze bredere benadering van het archiefbegrip is doorgetrokken naar de overige processen van archiefbeheer. Indien archief kan worden gekoppeld aan handelin gen dan kan het archief ook worden gepresenteerd in die context. Het verschaft de gebruiker een bronkritisch kader waardoor hij zijn onderzoek kan verrichten. Toegankelijkheid door een beschrijving van de context voegt iets toe aan de klassieke toegankelijkheid die altijd werd verschaft door een papieren weergave van de fysieke structuur van een archief. De klassieke methode van ordenen en beschrijven poogde de oorspronkelijke ordening van een archief te handhaven of te herstellen en het archief zo te beschrijven dat deze ordening werd gereconstru eerd. Het onderzoek dat tijdens of vooraf aan de inventarisatie werd verricht had deze reconstructie tot doel. Het inzicht dat men verkreeg was een middel ter ondersteuning van de ordening en beschrijving en geen doel op zich. Het institu tioneel onderzoek volgens de Methode Institutioneel Onderzoek heeft juist tot doel toegankelijkheid te verschaffen. In de institutionele toegang worden de context gegevens direct gekoppeld aan de fysieke eenheden van het archief. In de institutionele toegang, beter zou zijn contextuele toegang, wordt de bewaar de administratieve neerslag van het handelen van de overheid op een beleids terrein in zijn context weergegeven. Alle elementen die tijdens een institutioneel onderzoek in kaart worden gebracht en worden beschreven, worden ook inte graal opgenomen in de toegang. De toegang maakt dus geen gegevens toeganke lijk van één archief(blok), maar presenteert alle gegevens van alle archieven casu quo archiefblokken van één beleidsterrein. Hiermee worden archieven in hun sa menhang toegankelijk, hetgeen het grote voordeel is van de contextuele toegang. De contextuele toegang is de synthese van de klassieke archivistische benadering en de nieuwe benadering van archieven door beschrijving van de oorspronkelijke context. De actoren en hun handelingen op een beleidsterrein worden in hun samenhang gepresenteerd en daardoor ook de administratieve neerslag, de archieven. Een voorbeeld Een beschrijving van de institutionele toegang is een heikele zaak, zonder inzicht in een aantal voorbeelden. Voorafgaand aan meer theoretische bespiegelingen willen we hier eerst uiteenzetten hoe een institutionele toegang is opgebouwd. Allereerst is de titel van de toegang verbonden aan het beleidsterrein. Het beleids terrein is een geheel van relaties tussen actoren die handelingen verrichten in het kader van een bepaald overheidsbeleid. De actoren (overheidsorganen of particuliere organisaties of personen) worden beschreven en ook hun onderlinge relaties. Hierdoor ontstaat al een inzicht in de mogelijkheden voor het onderzoek in de archieven die deze actoren hebben gevormd. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten van een beleidsterrein zodat meer gedetailleerd kan worden gezocht. Alleen de handelingen uit het Rapport Institutioneel Onderzoek waarvan de neerslag blijvend wordt bewaard, worden overgenomen in de toegang. Onder de handelingen worden de fysieke archiefeenheden beschreven. Hierbij wordt eveneens de fysieke structuur weergegeven. Hiermee bedoelen we dat wordt aangegeven tot welk archiefblok de fysieke eenheid (map, dossier, kaart, etc.) behoort. Als (fictief) voorbeeld: Beleidsterrein Natuurbescherming Actor minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Handeling het aanwijzen van een natuurgebied als beschermd natuurmonument, 1968-heden Archiefblok bureau kwaliteitszorg, 1970-1980 Inv.nr. 12 Naardermeer, 1975 Inv.nr. 13 Poelplas, 1979 Inv.nr. 64 Emmer Bos, 1971 Archiefblok directie Natuurbeheer Inv.nr. 33 Naardermeer, 1975 Inv.nr. 45 Andijker vlakte, 1980 De institutionele toegang kan steeds weer worden aangevuld met nieuwe archieven die in de toegang worden geïntegreerd. In de toegang worden dus de nieuwe contextuele elementen uit de Methode Institutioneel Onderzoek gekop peld aan de traditionele archivistische elementen van het klassieke ordenen en beschrijven. Zoeken en vinden in context In het algemeen worden archieven in klassieke inventarissen maar in één struc tuur, namelijk hun fysieke structuur gepresenteerd. Dit is van oudsher de kracht en tegelijk de zwakte van archivistische toegangen. De kracht is hierin gelegen dat gebruikers in staat worden gesteld de archieven bronkritisch te gebruiken en te interpreteren. De zwakte is dat is altijd geweest dat hierdoor het zoeken op thema of object veel lastiger is. Sommige inventarissen bevatten weliswaar een index maar, eerlijk is eerlijk, het maken van indexen is geen sterk onderdeel van de professie van archivarissen. De bestaande indexen op inventarissen zijn daarom zelden professioneel ontwikkeld. Documentalisten zijn hierin veel beter opgeleid. In de institutionele toegang is dit nadeel niet opgelost. De benaming van het beleidsterrein is weliswaar een belangrijk thematisch aanknopingspunt voor de onderzoeker, maar verder worden de gegevens, hoewel in samenhang, in hun archivistische structuur gepresenteerd. Dat betekent dat de gebruiker moet zijn ingevoerd in de structuren van het beleidsterrein, de taken en handelingen van de actoren en de archiefblokken die daarbij horen. Natuurlijk biedt de nieuwe toegang hiervoor wel veel aanwijzingen die het gebruik vergemakkelijken, maar een onderzoek over een object zal nog steeds een moeizame zijn omdat de gege- DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER 252 BERT LOOPER, BERT DE VRIES CONTEXTUELE TO E G ANG KE LIJ K H E ID 253

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 127