Maar niet alleen vanuit selectie, ook vanuit het begrip toegankelijkheid dienen
de kennistheorie en de bronnenkritiek verder te worden ontwikkeld. Juist de
onverbiddelijke opmars van de informatietechnologie (ICT) dwingt daartoe op
korte termijn. Wat zijn de kentheoretische uitgangspunten en implicaties van
full text retrieval en hoe gaan we om met intelligentere toegankelijkheid op basis
van bijvoorbeeld semantische classificatie?6 Het zijn niet de systemen die de
archivaris zelf heeft ontwikkeld, maar het zijn de systemen die de archivaris
'krijgt'. Kunnen deze systemen de 'archivarissentoegankelijkheid' vervangen?
Of is juist bij deze moderne ICT-toegangen de door de archivaris te beschrijven
en te bewaken kentheoretische en bronnenkritische context noodzakelijk om
toekomstige gebruikers niet het bos in te sturen.
In zijn boeiende artikel 'Het archief. De panoptische illusie van de historicus'7
behandelt de Leuvense cultuurhistoricus Jo Tollebeek de negentiende-eeuwse
obsessie voor 'totale toegankelijkheid' als gevolg van de overtuiging dat de
geschiedenis alleen wordt gemaakt met authentieke documenten. Het bijeen
brengen van alle toegangen op alle archieven in een centraal gebouw met een
panoptische architectuur -ringvormig en transparant- zou aan de historicus een
grote mate van alziendheid verschaffen.8 Vanuit de panoptische inventariskamer
kon als het ware in een oogopslag het verleden in kaart worden gebracht. Het ver
leden als één waarheid! De moderne historicus is zich, door de sterke rol die de
theoretische geschiedenis in zijn vakgebied vervult, bewust van het representatie
ve karakter van zijn verhaal. De historische verhandeling representeert het
afwezige -een persoon, een ding, een gebeurtenis- maar bezit ook zelf als 'voor
stelling' inhoud en betekenis. In hoeverre is ook de moderne archivaris zich
bewust van het representatieve karakter van zijn toegangen? Eén verschijnings
vorm van de toegang, het regest9, mag wel het gidsfossiel voor de beantwoording
van die vraag worden genoemd. Muller, Feith en Fruin stelden in hun
Handleiding, geheel in de negentiende-eeuwse traditie van de hang naar het totale
verleden, dat "de geschiedenis der middeleeuwen alleen uit regestenlij sten kan
worden gekend".10 Niet gehinderd door kentheoretische zorgen, maar geleid door
het streven om zijn ambacht te ontwikkelen, heeft de Nederlandse archivaris
zich generaties lang intensief beziggehouden met het vervaardigen van regesten
volgens de Handleiding. Zoals we in het vervolg nog zullen zien, werd pas in de
periode 1970-1980 de waarde van het regest als toegang ter discussie gesteld en
pas eind jaren tachtig vond er vanuit de theoretische benadering van informatie
systemen een fundamentele herbezinning plaats op het begrip toegankelijkheid.
De archivistiek leek toen, zoals we in de volgende paragraaf nog zullen behande
len, op basis van de toegankelijkheidsdiscussie aansluiting te vinden bij de boei
ende geschiedtheoretische debatten van die tijd, maar het theoretische stokje
werd al gauw overgenomen door het reeds gememoreerde selectiedebat. Mogen
we zelfs stellen dat door het selectiedebat het thema toegankelijkheid bijna
geheel van de archivistische agenda is verdwenen? Waar zijn tegenwoordig de
recensies van onze inventarissen en nadere toegangen? Waar zijn tegenwoordig
de studiedagen over het inventariseren en ontsluiten van stads-, waterschaps-,
bedrijfs- en familie-archieven?
Niet alleen het selectiedebat, ook de twijfel aan de waarde van de wetenschap
pelijke inventaris als instrument voor publieksvriendelijke dienstverlening heeft
de theoretische aandacht voor toegankelijkheid doen verslappen. En dan natuur
lijk nog de opkomst van de ICT. Toegankelijkheid wordt door velen niet meer
benaderd als een kentheoretisch issue. De totale toegankelijkheid is er immers of
zal er op korte termijn komen! Daarmee lijken we weer terug te zijn in de negen
tiende eeuw. Terecht stelt Tollebeek dat het world wide web een nieuwe variant is
van de negentiende-eeuwse panoptische utopie: via internet zijn alle documen
ten over de gehele wereld beschikbaar en toegankelijk; archiefwerk als elitaire
discipline zal op korte termijn hebben afgedaan.11
Het is van belang dat de archivistiek, als autonome discipline, het thema toegan
kelijkheid een duidelijker plaats geeft in het wetenschappelijke debat. Er liggen
belangrijke vragen. In de functionele archiefwetenschap is de contextuele bena
dering van informatie een belangrijk instrument voor interpretatie en bronnen
kritiek, maar is nu de contextbeschrijving, in casu het geheel van handelingen,
ook de nieuwe toegankelijkheid? Welke kentheoretische waarde hebben het
institutioneel onderzoek en de contextuele toegang? Verschaffen de handelingen
eindelijk de panoptische realiteit? Beschikt de gebruiker met de institutionele
toegang over een alziendheid die de krachten van de traditionele toegangen verre
te boven gaat? Het zijn thema's die in de komende tijd nog veel onderzoek
behoeven.
Toegankelijkheidsidealen
De Handleiding gaat over ordenen en beschrijven. De ordening en de beschrij
ving, de inventaris, bieden samen de toegankelijkheid. De inventaris is als het
ware de spiegel van de structuur van het archief en beschrijft 'het geheel der
bescheiden' dat tot een archief behoort. De inventaris dient niet meer en niet
minder te zijn dan een wegwijzer voor de gebruiker. Dit 'wegwijzerideaal' van
Muller, Feith en Fruin12 heeft tientallen jaren lang de praktijk en de theorie van
het toegankelijk maken van archieven bepaald. Maar hoewel het begrip wegwijzer
op zich rekbaar is, leidde de zinsnede in de Handleiding dat de inventaris 'slechts'
een wegwijzer is tot een beperkte en krampachtige benadering van het thema toe
gankelijkheid. Tot ver in de tweede helft van de twintigste eeuw ging het toch
vooral om de leerzuivere toepassing van de Handleiding waardoor het zicht op
ende aandacht voor toegankelijkheid in ruimere zin werd belemmerd. Tekenend
mag de herhaalde discussie over status, omvang en reikwijdte in de inventaris
van de nota bene, de enige escape uit het keurslijf van de strakke archiefbeschrij-
DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER
6 De rangschikking door de computer van informatie onder een bepaald vooraf gedefinieerd begrip, op basis
van de door de computer berekende relevantie van die informatie voor dat begrip.
7 Tollebeek, 'Het archief', 40-54.
8 Tollebeek, 'Het archief, 50-52.
9 "Een regest is een analyse van een akte." Zie Lexicon, 53. Het regest geeft een beknopte inhoudsopgave van
een archiefstuk.
246
BERT LOOPER, BERT DE VRIES CONTEXTUELE TO E G ANG KE LIJ K H E ID
10 S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin Th. Az., Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven
(Groningen 1920; tweede druk) 119-121 (paragraaf 73).
11 Tollebeek, 'Het archief, 52.
12 Muller, e.a., Handleiding, 68 (paragraaf 37).
247