Tussenfase: intranet en het nut van een digitaal systeem voor de traditionele dienstverlening. Er is misschien iets voor te zeggen om een zoeksysteem in een tussenfase niet, of welbewust als A-versie naar buiten te brengen. De betekenis van gedigitaliseerde toegankelijkheid ligt ook in het feit dat het inlichtingenpersoneel permanent kan profiteren van de zich in het systeem accumulerende kennis over de beheerde bestanden. Zo levert de studiezaalpraktijk ook een bijdrage aan de kwalitatieve ontwikkeling van het systeem. Vervolgens kan er een intranettoepassing van gemaakt worden voor gezamenlijk gebruik door verschillende diensten (alweer een samenwerkingsargument!). In beide situaties hebben we te maken met gebruik of door ervaren personeel, of door publiek onder toezicht (de helpdesk direct aanwezig). In die omstandigheden kunnen we volstaan met een minder sophisticated interface (dat kan dan geleidelijk uit de praktijkervaring worden ontwikkeld). Ook kan de vraaggeleiding eenvoudiger zijn en experimenteel worden doorontwikkeld. Kosten en baten De vraag naar kosten en baten is een belangrijke. Het zou niet netjes zijn die in een discussie over de bouw en exploitatie van gedigitaliseerde systemen uit de weg te gaan. Bovendien mag men aannemen dat de geldschieters er tenminste een antwoord in algemene termen op willen hebben. Immers, een strikte kosten- baten-afweging in financiële zin zal nauwelijks te maken zijn omdat we moeten aannemen dat de baten vooral in de sfeer van betere en snellere dienstverlening en vergroot publieksbereik zullen liggen: zaken die moeilijk op geld waardeerbaar zijn, maar binnen de kaders van politiek en beleid vallen. Wel lijkt me met het oog op goede bedrijfsvoering en planning nodig, inzicht te hebben en te geven in de louter financiële kosten en baten. De beantwoording van de vraag daarnaar valt echter buiten het kader van deze bijdrage. Ik beperk me tot de stelling dat de kosten van ontwikkeling en exploitatie bij gemeenschap pelijk voortgaan voor de deelnemers aan het samenwerkingsverband zullen dalen en de baten zullen stijgen. Samenwerking Ik heb her en der in deze bijdrage een lans gebroken voor samenwerking, in alle fasen van ontwerp, ontwikkeling en gebruik van digitale systemen voor toe gankelijkheid. Een aspect van samenwerking dat we niet zouden moeten verwaar lozen is die met ons publiek. Er is hier een belangengemeenschap tussen onze gebruikers en ons en het zou wijs zijn daar zo veel als mogelijk is gebruik van te maken. Dat vergt intelligent netwerken en overleggen en een zorgvuldige balans tussen de belangen van de verschillende doelgroepen. Maar, zoals de oude Von Moltke al zei: "Getrennt marschieren, vereint zuschlagen" - dat is de kunst. Interoperabiliteit en standaarden Tegenover de roep om samenwerking bij de digitalisering staat de gedachte dat de techniek het allemaal zal oplossen. We hoeven niet naar gemeenschappelijkheid te streven, ze zal ons in de schoot geworpen worden. Zonder in cynisme te verval len en te verklaren dat er zelden iets zo gaat, ook daarover wat vragen. Zijn we er praktisch al in geslaagd voor archiefapplicaties werkende schillen te bouwen? De schil rond alle genealogische applicaties (het project Generiek Datamodel Persoonsgegevens (GDP) van de DIVA) zal er vast wel komen en misschien ook werken. Maar ik heb zelfs bij dat eenvoudige plan twijfels en ben van mening dat het op zijn best een paard achter de wagen is. In die zin zouden we van de gang van zaken rond de wildgroei in genealogische zoeksystemen allicht iets kunnen leren. Daarbij komt dat het GDP-project nog eenvoudig is omdat het relatief eenvoudige databases met semantisch relatief eenduidige gegevens overkoepelt. Het is te hopen dat men er in slaagt, behalve te verwijzen naar gelijke tabellen in de diverse applicaties, ook het probleem op te lossen van de verschillende con venties die bij de verschillende te overkoepelen systemen gebruikt zijn voor het weergeven van data, plaatsnamen en vooral persoonsnamen. Maar lastiger wordt het met verschillende standaarden voor echte inhoudelijke representatie-elemen ten, zoals trefwoorden, taken en competenties, rubrieksindelingen, geografische elementen en full text elementen. Misschien is de eerste praktische stap dat we ons serieus bezig gaan houden met gemeenschappelijke standaarden voor de representatie van de inhoud van onze bestanden. Die hoeven we niet eens te ontwikkelen; we kunnen ze kiezen uit wat er al beschikbaar is in het buitenland en buiten het vak. En daar is dan wel haast bij, want wanneer we allemaal verschillend gevulde databases hebben dan hebben we aan die standaarden niet zoveel meer. Het is een open deur, maar we moeten er nog wel doorheen: hoe meer volgens standaarden gedaan wordt, hoe meer kans op echte en simpele interoperabiliteit. Hoe minder standaarden, hoe minder interoperabiliteit. Daarmee zal van den beginne rekening gehouden moeten worden bij de ont wikkeling van het andere grote DIVA-plan op het gebied van toegankelijkheid: de ontwikkeling van een gemeenschappelijk integraal digitaal archievenoverzicht (IDA). Dat kan betekenen dat investeringen in bestaande applicaties moeten worden opgegeven. Maar dat is dan leergeld en leergeld moet nu eenmaal betaald worden. Hopelijk kan ook de aan het Archiefvormersoverzicht bestede inspan ning op deze manier nuttig gebruikt worden. Tot slot Er wordt van ons -en terecht- gevraagd om een actieve bijdrage te leveren aan de erfgoededucatie en ons materiaal direct of indirect van nut te laten zijn voor een groot publiek. Het is een moderne variant van de bekende 80/20- of 90/10 regel: de massa van de gebruikers gebruikt maar een fractie van het bestand - richt je inspanningen daarop. Dus dan maar niet een systeem als dit ontwikkeld, dat vooral het niet-standaard onderzoek ondersteunt? Ik denk dat dat een gevaarlijke stelling is, in alle eenzijdigheid die eraan kleeft. Als uitgangspunt voor archiefpolitiek, -beleid en -praktijk kan ze niet onweersproken blijven. Het kon wel eens essentieel zijn in een onderzoekswereld waar tempo telt om over zo'n fraai geheel te beschikken. Wanneer het niet- standaard (wetenschappelijk en amateur) historisch onderzoek niet voldoende mogelijkheden vindt, lopen we een risico dat die tak van bedrijf achteruit gaat. En op termijn gaat dat ten koste van de educatieve functie (in de breedste zin van publieksbediening met informatie over het verleden). Die verwordt dan vroeger of later tot het tot vervelens of erger toe verbreiden van stereotypen en idees recues. DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER 238 MAARTEN VAN DRIEL TRADITIE EN DIGITALITEIT 239

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 120