begrip context zelf, in de zin zoals dat in 'The context is all' was uitgewerkt, vond hier pas in het begin van de jaren negentig ingang, in het bijzonder in enkele projecten die door de Rijksarchiefdienst werden uitgevoerd of geïnitieerd: het Archeion-project, het project Machineleesbare gegevensbestanden (MLG) en het Project Verkorting Overbrengingstermijn (PIVOT). Via de docenten aan de Archiefschool die in deze projecten werkzaam waren (Peter Horsman, Max Beekhuis, Marjan Zandbergen) vond de nieuwe benadering bovendien vrijwel meteen zijn weg naar het archiefonderwijs. De eerste publicatie waarin een contextmodel werd uitgewerkt was de PIVOT- publicatie Handelend optreden.23 PIVOT verschoof in de selectie van de naoorlogse archieven van de rijksoverheid het accent van de waardering van documenten naar de waardering van de functies die die documenten hadden gegenereerd. Daarom had men in het project behoefte aan een uitgewerkt contextmodel, waarin met name die functies nader zouden worden gedefinieerd. De functies werden in een 'model van het overheidshandelen' beschreven in termen van beleid. De functionele context werd opgevat als één van de drie aspecten van de context (of 'invalshoeken'), naast de organisatorische context en de informatie context. Dit model wijkt op twee punten van de benadering van MacNeil. In de eerste plaats is context hier de relevante omgeving van gegevensbestanden, en niet van archief of archiefbestanddelen, zoals bij MacNeil. In de tweede plaats is er een informatiecontext toegevoegd, terwijl de documentaire context van MacNeil lijkt te zijn verdwenen. functies organisatie gegevens bestand informatie Hofman Figuur 1. Contextmodel PIVOT. (Bron: Handelend optreden. Overheidshandelen: modellen, onderzoeksmethoden en toepassingen ('s-Gravenhage 1994) 18. PIVOT duidt het object consequent aan met gegevensbestanden. Hiermee wordt archief of archiefbestanddelen bedoeld, maar deze begrippen worden om twee redenen vermeden: in de eerste plaats omdat ze bij veel buitenstaanders associa ties met papier en stof zouden oproepen, terwijl ook de moderne media worden bedoeld, en in de tweede plaats omdat PIVOT het hele gebied van informatievoor ziening claimt en niet alleen het deelterrein van de documentaire informatie voorziening.24 De eerste reden mist in een methodische discussie elke grond: een contextmodel is bedoeld voor insiders, die hun wetenschappelijke analyses niet door hun preoccupatie met een bijdetijdse uitstraling behoren te laten vertroe belen. Ook de tweede reden lijkt mij wetenschappelijk gezien moeilijk houdbaar. Wat PIVOT claimt verandert niets aan het feit dat de modellen die het hanteert en die ontwikkeld zijn voor de analyse van context in het algemeen en van de functionele context in het bijzonder, archiefspecifieke modellen zijn. Ze zijn gericht op de analyse van procesgebonden informatie en in het bijzonder van de relatie tussen de informatie en de processen die die informatie hebben gegene reerd en gestructureerd. Het bewuste gebruik in zo'n archiefspecifiek model van een niet-archiefspecifiek begrip -waar een archiefspecifiek begrip voorhanden is- wekt verwarring en doet afbreuk aan de effectiviteit van het model als analy tisch instrument, bijvoorbeeld doordat het een helder onderscheid tussen de interne en de externe dimensie van archiefdocumenten in de weg staat. Het tweede verschil tussen het PIVOT-model en de benadering van MacNeil is dat we in het PIVOT-model de documentaire context van MacNeil niet meer tegenkomen en dat in plaats daarvan het begrip informatiecontext wordt geïn troduceerd. Het gaat hier niet alleen om verschillende namen, maar ook om ver schillende begrippen. Onder het begrip documentaire context verstaat MacNeil de documentaire bronnen die inzicht kunnen verschaffen in de archiefvorming: de structuur van het archief en de gegevens over archiefvormer en archiefvor ming die in het archief zelf zijn vastgelegd. Onder het begrip informatiecontext verstaat PIVOT daarentegen alle informatie (documentaire informatie, de gege vens uit gedrukte publicaties enz.) die bij het creëren van archief documenten wordt gebruikt en die dus met de organisatorische en de functionele context deel uitmaakt van de archiefvormings- of ontstaanscontext. De structuur van het archief wordt door PIVOT niet als een contextelement opgevat, maar als een attribuut van het archief (gegevensbestand) zelf. Met de functionele en de organisatorische context bedoelen PIVOT en MacNeil hetzelfde, alleen is het PIVOT-model op deze onderdelen wat specifieker en uiteraard op de overheid toegesneden. Onder de functionele context verstaat PIVOT de hele functionele structuur van de overheid, geconcretiseerd in doelstel lingen, geoperationaliseerd in taken en uitgevoerd in handelingen die voor de burger herkenbare producten moeten opleveren. Bovendien rekent PIVOT tot de functionele context de taakgebieden waar de functie-uitoefening op is gericht en die zorggebieden en beleidsterreinen worden genoemd. Tenslotte wordt onder de functionele context ook melding gemaakt van werkprocessen. Daarover wordt alleen vermeld dat ze in principe op elk niveau plaatsvinden. Wat eronder wordt verstaan en hun relatie is met de handelingen wordt niet duidelijk gemaakt. CONTEXT EN FUNCTIONEEL INSTITUTIONEEL ONDERZOEK: THEORIE 23 Handelend optreden. Overheidshandelen: modellen, onderzoeksmethoden en toepassingen ('s-Gravenhage 1994). 20 THEO THOMASSEN HET BEGRIP CONTEXT IN DE ARCHIEFWETENSCHAP 24 Handelend optreden, 572. 21

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 11