De vorm van archiefdocumenten in relatie tot hun functies De interne structuur van het afzonderlijke archiefdocument kunnen we om schrijven als de relaties tussen de elementen waaruit het bestaat. Deze interne structuur wordt vorm genoemd. Hoe beter de vorm van het archiefdocument in overeenstemming is gebracht met zijn functies, des te beter en sneller zal de gevraagde informatie erin kunnen worden gevonden en des te beter en sneller kan worden bewezen dat de handeling die door het archiefdocument wordt ge documenteerd inderdaad heeft plaatsgevonden en op de juiste manier is verricht. We onderscheiden de uiterlijke vorm (de fysieke eigenaardigheden) van de inwendige vorm of inkleding (de logische relaties tussen de vastgelegde gege vens). De uiterlijke vorm van het archiefdocument is het geheel aan fysieke eigenaardigheden, zoals het formaat, het aantal pagina's, de kwaliteit van de informatiedrager, het schrift en dergelijke. Functie en uiterlijke vorm hebben met elkaar te maken: op papier wordt niet hetzelfde vastgelegd als op perkament en wat met potlood is geschreven heeft een andere status dan wat gedrukt staat. De inwendige vorm van het archiefdocument is de manier waarop de vastge legde informatie is gestructureerd. We maken onderscheid tussen onder meer de redactionele vorm en de ontwikkelingsstadia. De redactionele vorm van het archiefdocument is de wijze waarop het is opgesteld en die is weer afhankelijk van de functie. Archiefdocumenten met dezelfde functie krijgen al gauw een soortgelijke redactionele vorm, zijn in veel gevallen zelfs invullingen van hetzelf de formulier. Wie een informele schriftelijke boodschap wil overbrengen schrijft een brief of een memo, wie een schriftelijke mededeling bewijskracht wil geven maakt een akte, wie ambtshalve verslag wil doen schrijft een rapport of een proces-verbaal, wie zich wil aanmelden als lid vult een aanmeldingsformulier in. De ontwikkelingsstadia van een archiefdocument zijn de fasen van bewerking die het ondergaat in zijn eigen ontwikkelingsproces, dus tussen de opstelling en de verzending. We onderscheiden klad, concept, minuut, netexemplaar en expedi tie, die alle in hetzelfde proces verschillende functies hebben. Van al deze ontwik kelingsstadia zijn alleen de expedities of uitvaardigingen bedoeld om de deur uit te gaan. Om hun authenticiteit te bewijzen zijn ze veelal voorzien van bekrachti gingsmiddelen, zoals zegels of handtekeningen. De logische relaties tussen de vastgelegde gegevens bepaalt dikwijls hun plaats op de informatiedrager: een brief bestaat uit achtereenvolgens een briefhoofd, een datum, een aanhef, een of meer inhoudelijke mededelingen en een handteke ning en dat is zowel de fysieke als de logische orde. Fysieke en logische orde kunnen ook verschillen. Bij digitale documenten is dit zelfs altijd het geval: de computer schrijft gegevens weg naar sectoren op de schijf die nog vrij zijn, zonder daarbij de functionele relaties tussen de gegevens in aanmerking te nemen. Als het desbetreffende document wordt ingelezen is het het programma dat ervoor zorgt, dat de gegevens in hun logische verband op het beeldscherm verschijnen. De structuur van archieven in relatie tot hun functies De relaties tussen de documenten waaruit een archief bestaat noemen we de (externe) structuur van het archief. Het archief heeft de functie om werkproces sen te documenteren; die functie wordt optimaal gerealiseerd als de logische, functionele structuur van het archief een afspiegeling is van de structuur van die werkprocessen. Wie een taak uitvoert, wil de informatie die voor een goede uitvoering van die taak nodig is, graag snel bij de hand hebben. De medewerker die het product of de dienst moet leveren wil productinformatie over een specifiek product, wie een controlerende taak heeft wil procesinformatie over een specifiek productiepro ces, wie geld, personeel en rechten beheert wil het bewijsstuk van een concrete overeenkomst en wie de eindverantwoordelijkheid heeft wil informatie over de uitvoering van de taken van de organisatie als geheel. Hoe meer de structuur van het archief en het samengestelde archiefbestanddeel een representatie is van hun functies, des te beter en sneller zal de gevraagde informatie erin kunnen worden gevonden. We onderscheiden de fysieke structuur van het archief van de logische, func tionele structuur. De fysieke structuur van het archief is de fysieke orde van zijn bestanddelen. Die orde kan een afspiegeling zijn van hun functies. Verzekeringspapieren en hypotheekakten liggen in de bovenste la van het bureau, loonstrookjes bevinden zich in chronologische volgorde in een ordner en het rij bewijs zit in de portefeuille. De fysieke structuur kan ook worden bepaald door de logistieke eisen die aan het beheer en de beschikbaarheid van de informatie worden gesteld. Waardepapieren liggen in de kluis, oude schoolrapporten liggen op zolder, gegevensbestanden staan op de harde schijf. De logische structuur van het archief of het samengestelde archiefbestand deel is een afbeelding, een representatie van de logische, functionele relaties tussen de archiefdocumenten waaruit het bestaat. De logische structuur kan gelijk zijn aan de fysieke structuur: alle documenten die hetzelfde werkproces documenteren kunnen in een logische volgorde op dezelfde plank in dezelfde kast staan. Maar dikwijls is dit ook niet het geval: wat fysiek is gescheiden, kan logisch heel goed bij elkaar horen en omgekeerd. Bij digitale gegevensbestanden is de logische structuur (bijvoorbeeld de directory-structuur) meestal niet gelijk aan de fysieke structuur (de plaats van de gegevens op de drager). Op zich hoeft het niet bezwaarlijk te zijn dat de fysieke structuur afwijkt of gaat afwijken van de logische structuur. Men kan de documenten waaruit het archief bestaat naar hun functie en in hun onderlinge verband beschrijven en in die beschrijving verwijzen naar de fysieke plaats waar die documenten kunnen worden aangetroffen. Zo'n beschrijving, die het archief indirect toegankelijk maakt en die bestaat uit vastgelegde informatie over informatie, noemen we een toegang. Toegangen zijn, zeker als ze in elektronische vorm zijn aangemaakt, veel flexibeler dan de fysieke structuur van het archief. Ze kunnen aan alle verande ringen in de werkprocessen worden aangepast en zelf een procesmatig karakter hebben. De context van archieven in relatie tot hun functies Behalve vorm en structuur is er nog een derde begrip dat deel uitmaakt van het analytische instrumentarium van de archiefwetenschap: het begrip context. Ook aan dit begrip kunnen we een logische en een fysieke of materiële invulling geven. In de archiefwetenschap wordt context meestal gebruikt in de logische bete kenis: de omgevingselementen die bepalen hoe het archief wordt gegenereerd, gestructureerd en bevraagd. Die omgevingselementen kunnen we definiëren in functionele, organisatorische en administratieve termen. De functionele context ARCHIEFWETENSCHAP 14 THEO THOMASSEN EEN KORTE INTRODUCTIE IN DE ARCHIVISTIEK 15

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 1999 | | pagina 9