De derde dimensie is weer grootschaliger dan de tweede: het is de dimensie van het organiseren of vormgeven (organise) van het archiveringssysteem zelf. Hier worden de voorwaarden geschapen om de hele organisatie profijt te laten trekken van die documenten waarvan het belang de werkeenheid die het document heeft gevormd, overstijgt. Een goede inrichting van het archiveringssysteem zorgt ervoor dat die documenten deel gaan uitmaken van het archief, van het geaccu muleerde bedrijfsgeheugen. De vierde dimensie is de dimensie van de institutie (institution), de dimensie van organisatieoverstijgende instellingen zoals de staat, die bepaalde archiefdo cumenten toevoegt aan het maatschappelijk geheugen. Sommige archiefdocu menten documenteren namelijk niet alleen bepaalde werkprocessen, maar ook bredere maatschappelijke processen. Meestal zijn dat archiefdocumenten waarmee organisaties naar buiten toe rekenschap afleggen, documenten waaruit blijkt hoe de personen of organisaties die die documenten hebben gevormd hun werk hebben gedaan, wat de kwaliteit is van hun producten en wat hun relaties zijn geweest met personen en instanties buiten de organisatie; overheidsfunctio narissen met name of de gemeenschap in brede zin. Deze archiefdocumenten, die zowel voor de organisatie als voor organisatie-overstijgende instellingen van belang zijn, worden in Nederland als openbaar archief aangemerkt en bewaard. De maatschappij, gedefinieerd als de omgeving van het archiveringsregime, kan in het diagram buiten de buitenste cirkel worden gelokaliseerd. Voor een toelichting op de overige termen in dit diagram verwijzen we naar de tekst van McKemmish, die hun Engelse equivalenten uitgebreid toelicht. Met het diagram laat Upward zien, dat het records continuum iets anders is dan de levensloop van archieven. In het levensloopconcept volgen de verschillen de levensfasen elkaar op en gaat de overgang van de ene fase naar de andere veelal gepaard met de fysieke overbrenging van het archief van de ene plaats naar de andere. Het records continuum sluit deze discontinuïteit in plaats en tijd niet uit, maar laat de mogelijkheid open dat de functies die bij de verschillende dimensies horen gelijktijdig en op dezelfde plaats (in een reële of een virtuele omgeving) worden gerealiseerd. Aan het records continuummodel ligt het besef ten grondslag dat archiefvor ming, selectie, overbrenging en vernietiging niet beslist achtereenvolgende fasen behoeven te zijn. Op het moment waarop het archiefdocument in het archive ringssysteem wordt opgenomen, kan immers al worden bepaald of het een activi teit documenteert die voor de hele organisatie en misschien zelfs voor de hele gemeenschap van belang is. Die beoordeling, die selectiebeslissing, wordt elke keer bevestigd wanneer men in een werkproces het document opnieuw gebruikt of ernaar verwijst. In de wereld van het digitale archief zijn belemmeringen van plaats en tijd opge heven. Alle informatie is in principe tegelijkertijd op verschillende plaatsen beschikbaar. Archivering begint zodra het document is gedefinieerd. Deze kern punten van de records continuum-benadering zijn ook de uitgangspunten van Hans Hofman in zijn bijdrage over de ingrijpende invloed van de informatie- en communicatietechnologie op het archiefvak. Ook hij stelt vast, dat digitalisering en de toepassing van informatie- en communicatietechnologie vragen om een paradigmaverschuiving, om de ontwikkeling van nieuwe concepten en metho den en om een andere benadering. Maar anders dan McKemmish benadert hij het thema niet vanuit een model, maar vanuit concrete vragen die de gesignal eerde veranderingen bij archivarissen oproepen. Hoe gaan archiefdiensten om met nieuwe kansen en nieuwe bedreigingen? Hoe moeten zij zich in deze nieuwe wereld van snelle informatie positioneren? Hoe kunnen ze hun missie vorm geven? Wat zijn de gevolgen voor de activiteiten die zij verrichten? Of anders gezegd op welke wijze moet de archieffunctie in een digitale wereld vorm krijgen? Hofman stelt vast dat twee veranderingen van fundamentele betekenis zijn. Digitalisering dwingt de archivaris een onderscheid te maken tussen het archief als verzameling fysieke objecten in een depot en het archief als logisch concept. Daarnaast heeft de benadering van het records continuum fundamentele conse quenties voor de rolverdeling tussen de overheidsadministratie en de archief dienst die uiteindelijk voor het cultuurhistorische deel verantwoordelijk is. Functies als selectie, beheer, ordenen en beschrijven, die door overheidsorgani saties en archiefdiensten in een papieren wereld apart uitgeoefend worden, vragen in de digitale wereld om een gezamenlijke, eenduidige en sterk gecoördi neerde aanpak. De retrospectieve benadering die tot nu toe veelal gehanteerd wordt en die de fysiek overgedragen archiefbescheiden als object heeft, is niet meer mogelijk. Hofman beschrijft uitvoerig de mogelijke consequenties van ICT voor de ver schillende archivistische activiteiten: selectie, beheer, beschrijven en beschikbaar stellen. Scholing van archivarissen en samenwerking van informatiebeherende organisaties noemt hij tenslotte als de basisvoorwaarden voor een adequate aan passing van de archiefwereld aan de nieuwe situatie. Het vervagen van de grenzen tussen archivarissen en records managers raakt de professie in zijn kern. Het archiefvak is, zoals Thomassen en McKemmish bena drukken, niet meer het exclusieve domein van de archiefambtenaren die bij archiefdiensten werken. Of iemand archivaris is of niet wordt niet langer bepaald door de vraag of de persoon in kwestie bij een archiefbewaarplaats of een afdeling documentaire informatievoorziening werkt. Wat archivarissen in het non-custodiale tijdperk met elkaar gemeen hebben, is niet meer in de eerste plaats de organisatie waar zij hun kennis en kundigheden in de praktijk brengen, maar hun specialisme, die kennis en kundigheden zelf. In die zin maakt de para digmaverschuiving in het archiefbedrijf archivarissen tot echte professionals, zoals artsen, advocaten en notarissen. In een beroepsgroep die zich volledig tot professie heeft ontwikkeld zijn de individuele beroepsbeoefenaars autonoom. Zij ontlenen hun professionele normen en waarden niet aan de cultuur van het bedrijf waar ze werken, maar aan de discipline die ze monopoliseren. Artsen moeten iedereen helpen die medi sche hulp behoeft, niet omdat de huisartsenpraktijk of het ziekenhuis waar ze werken dat van ze vraagt, maar omdat hun beroepscode hun dat verplicht, desnoods tegen de uitdrukkelijke opdracht van werkgevers en overheden in. Net als andere beroepsgroepen hebben ook archivarissen sinds 1996 een internationaal geaccepteerde ethische code. Er is meer dan zes jaar aan gewerkt, vooral door de Sectie voor beroepsverenigingen van de International Council on Archives (ICA/SPA). Men bestudeerde in die periode de beroepscodes van ver wante professies, zoals die van bibliothecarissen en records managers, ontwierp verschillende versies en legde de achtereenvolgende ontwerpen voor aan de beroepsverenigingen en de verschillende ICA-organen voor discussie en commen- DE PROFESSIE 148 INLEIDING 149

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 1999 | | pagina 76