bedoeld dat de documenten in hun oorspronkelijke vorm en met de software waarmee ze zijn gemaakt, worden bewaard. Vervolgens wordt voor elke nieuwe generatie hardware een zgn. emulatieprogramma geschreven, waarmee op de nieuwe hardware de oude hardware wordt gesimuleerd. Aldus werkt de oude soft ware ook in de nieuwe omgeving en blijft de oorspronkelijke structuur en vorm van een document bewaard. Hoewel emulatie op zich geen onbekend verschijnsel is in de wereld van de IT en veelbelovend lijkt met het oog op het behouden van de authenticiteit van digi tale archiefbescheiden, moet deze optie zich nog bewijzen. Er worden nl. nogal wat bezwaren tegen geopperd. Bijvoorbeeld het punt van de licentierechten van de oorspronkelijke software, het bewaren van de complete oorspronkelijke soft ware, terwijl niet alle functionaliteit nodig is, het probleem van het beschrijven van de oude hardware om later emulatieprogramma's te kunnen bouwen, dat het een dure oplossing is en veel werk kost enz. Duidelijk is op dit moment, dat aan alle mogelijke oplossingen bezwaren kleven en dat wellicht één oplossing niet voldoende of mogelijk is. Er zal geëxpe rimenteerd en onderzoek gedaan moeten worden om daarin klaarheid te brengen. Het probleem van het langdurig bewaren wordt overigens wel als argu ment gebruikt om voorlopig veel op papier af te drukken. Dat kan zo lang de digi tale documenten vooral tekst bevatten en niet samengesteld uit tekst, beeld, grafische afbeeldingen en/of macro's of bijvoorbeeld hyperlinks bevatten. Afdrukken op papier betekent dan verlies aan informatie. Beschikbaar stellen: integratie Hulpmiddelen bij het zoeken in archieven zijn tot nu toe gidsen, inventarissen, indexen, plaatsingslijsten enz. Geleidelijk aan worden deze ook in digitale vorm op internet beschikbaar gesteld, eventueel aangevuld met nieuwe informatie die het zoeken vergemakkelijkt. Daarnaast ontstaan andere vormen van digitale toe gangen. Dat kan variëren van zoeksystemen op persoonsnamen of op onderwerp tot zoeksystemen gericht op specifieke bronnen. IT biedt voorts allerlei nieuwe opties, die nog nauwelijks geëxploreerd zijn. Het is al aangegeven, principieel anders is het allemaal nog niet. Daar wordt voorzichtig aan gewerkt en mee geëxperimenteerd. Het besef is ontstaan dat de vraag van de onderzoeker meer centraal moet staan, als men zoekmiddelen en informatie beschikbaar stelt. Er wordt scherper onderscheid gemaakt tussen de invoerkant en het zoekscherm dat de onderzoeker voor zich krijgt. Ze vragen beide verschillende functionaliteit, omdat ze verschillende doelen dienen, ook al betreffen ze dezelfde gegevensverzameling (van metadata). Aan de kant van de onderzoeker leidt dit tot verschillende graden van integra tie. Eerst op het niveau van gelijksoortige archieven binnen een archiefdienst, dan van meerdere archiefdiensten en tenslotte per onderwerp met andere organi saties die daarover informatie hebben. Niet de organisatie die iets beheert, is van belang voor een onderzoeker, maar de informatie die hij of zij zoekt. Daarbij moet wel in gedachten worden gehouden dat het hier in om informatie in de vorm van archiefbescheiden gaat, niet informatie in het algemeen. Het voordeel van IT is dat een zoekmechanisme (wellicht beter universum?) geboden kan worden via internet, los van organisatorische structuren, dat de onderzoeker leidt naar potentiële informatiebronnen, die hetzij ook digitaal worden aangebo den hetzij fysiek ergens liggen. Zover is het nog niet, want de neiging bestaat nog steeds vanuit de eigen identiteit als organisatie te denken en op basis daarvan informatie aan te bieden. Het is ook het dilemma tussen het belang van de onderzoeker en dat van de dienstverlenende organisatie. Bovendien speelt de concurrentie ook een rol. Iedere dienstverlenende organisatie wil de onderzoeker zo goed mogelijk van dienst zijn en toch zelf zichtbaar blijven als aanbieder, want vaak hangt daar ook de financiering als dienst van af. Binnen het archiefwezen is onder de noemer van bestuurlijke vernieuwing een fusieproces ingezet om beter als (regionale) cultuurhistorische centra te kunnen functioneren en sterker te staan in de strijd om het geld. Gebaseerd op het bestaan van papieren archiefbescheiden zijn hier zeker voordelen te behalen, niet alleen als dienst en beheerder ervan, maar ook vanuit het perspectief van de onderzoeker. Met het oog op het aanbieden van digitale informatie en archiefbe scheiden is dat minder duidelijk. Dan lijkt nauwe samenwerking, onderling en met andere aanbieders van cultuurhistorische informatie, al voldoende. Die samenwerking vindt ook steeds meer plaats, maar heeft zoals gezegd, een wat ambivalent karakter. Samenvatting In het bovenstaande is veel aan de orde geweest. Het is bedoeld als een eerste oriëntatie en laat veel vragen open. Veelal kunnen die ook op dit moment nog niet beantwoord worden. Wanneer we de ontwikkelingen van ICT proberen te overzien dan mag duide lijk zijn, dat de consequenties ook voor het archiefwezen ingrijpend zullen zijn. Hoewel een begrip als informatiemaatschappij een nogal vage betekenis heeft, is dit wel het kader waarin de ontwikkelingen plaatsvinden. De bekende fysieke wereld van papier, waarin tijd en plaats nog een belangrij ke rol spelen, wordt vervangen door een virtuele en vluchtige wereld van digitale enen en nullen, waarin tijd en plaats verdwenen lijken te zijn. Informatie lijkt overal gelijktijdig beschikbaar. Naar wat dit precies betekent, kunnen we slechts gissen. Wel dringt het besef door dat dit naast allerlei problemen ook nieuwe kansen biedt. Ondanks alle veranderingen het laatste decennium binnen het archiefwezen is alles nog volop in beweging en staan we pas aan het begin. De echte veranderin gen moeten nog komen. Verandering tot nu toe was vooral uiterlijk en infra structureel, verandering die komt zal meer het werk zelf betreffen en de wijze waarop we dat uitvoeren. Het zal ook steeds meer de mens en zijn denkwijze beïnvloeden. Dat zal ook tot meer creativiteit en gebruik maken van kansen leiden. De archiefwereld is nog zoekende, en zij niet alleen, naar antwoorden hoe in te spelen op de nieuwe uitdaging. Welke positie kan of wellicht moet men innemen? Om dat goed te kunnen bepalen zal ze zich terdege van haar eigen identiteit bewust moeten zijn. Daar ziet men op dit moment nog zwalkende bewegingen. Op grond van goed inzicht in die eigen identiteit en positie kan men beter en bewuster beslissingen nemen en is men in staat boven de werkelijkheid van alledag uit te stijgen. De paradigmawisseling die nodig is, vraagt een dergelij ke houding. De neiging bestaat nu nog sterk van bestaande werkzaamheden en verdeling van rollen uit te gaan. Dat belemmert de mogelijkheden die er zijn. DE PROFESSIE 222 HANS HOFMAN DE DIGITALE ARCHIVARIS 223

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 1999 | | pagina 113