De kracht van...
Marcel Duijghuisen Column
Tijdens de KVAN-dagen 2015 werd gesproken over een
open informatiesamenleving en het wenkend of huivering
wekkend perspectief van open data. Nu was ik laatst
aanwezig op het nationale congres over open data, waar
een keur aan binnen- en buitenlandse vertegenwoordigers
haar opwachting maakte om ons te informeren over de
actuele stand van zaken. Zeer interessant, maar ook wel
weer teleurstellend aangezien het vooralsnog nog niet zo'n
vaart zal lopen met die open data. Maar ook teleurstellend
omdat ik de enige vertegenwoordiger uit het archiefwezen
was. Hoe kan het toch dat op dergelijke bijeenkomsten het
archiefwezen meestal schittert door afwezigheid. En om
gekeerd: hoe kan het toch dat wij dergelijke discussies bij
voorkeur binnenshuis houden?
Eenzelfde verwondering treft mij inzake de herwaardering
van dienstverlening als kerntaak voor de informatieprofes
sional van vandaag en morgen. Ik ben me er (wellicht nog)
niet van bewust dat we die taak terzijde hebben geschoven.
Maar ik ben ook van mijn mening dat een doeltreffende en
gerichte ontsluiting van onze informatie, met inbegrip van
koppelbaarheid en koppeling van onze ontsluitingen op
nationaal niveau, het toppunt van dienstverlening is. Is dat
ook niet de essentie van ons vak!? Als we dan onze collecties
ook nog eens weten te bezien vanuit een landelijke optiek,
is de klant bij ons helemaal koning.
Hoezo 'what they (archivists) could do to be heard'? Of 'the
voice in the wilderness', roepende in de woestijn? Het lijkt
alsof ik met deze kreet word teruggeworpen naar de tijd
waarbij geroepen werd 'wij weten zo veel maar ze vragen
ons zo weinig'. Of een oproep dat archivarissen als
gatekeepers op de informatie moesten gaan zitten, want
onze bezoekers hadden geen benul van de complexiteit van
juist die informatie. Al met al draaien we volgens mij toch
tamelijk succesvol via onze webdiensten en is het bezoek
aan ons, zij het virtueel, gigantisch groot. Waarom toch
iedere keer weer dat minderwaardigheidsgevoel?
Mij bekruipt dus het gevoel dat wij hier worstelen met onze
lege studiezalen. Of dat wij wellicht nu geconfronteerd worden
met de consequenties van onze jarenlange focus op een
(te) beperkte doelgroep. U kent ze wel, zeker van toen en
vaak nog van nu: die vaste verzameling stamgasten die
dagelijks onze bezoekersruimtes vullen en eeuwig bezig
lijken te zijn met hun onderzoek. Die groep waarvoor wij
eigenlijk een sociaal huis betekenen en niet zozeer een
centrum voor onderzoek.
Maar het was ook die groep waarmee wij jarenlang geschermd
hebben om te laten zien hoeveel bezoeken wij per jaar wel
niet kregen, en daarbij vooral niet aangaven dat het in feite
ging om een groep van heavy users. Die jarenlange focus
op een beperkt deel van onze informatie en daarmee de
verwaarlozing van tal van andere, meer dan interessante
collectieonderdelen. De klant was koning, nietwaar?
Volgens mij gaat het derhalve ook niet zozeer om een
herwaardering van de informatiedienstverlener, maar om
het uitoefenen van ons vak: dat van archivaris. Het gaat om
het bewust zijn van de integraliteit van onze informatie
bronnen en het daarbij open oog en oor houden - in bréde
zin - voor de vraag van onze bezoekers.
Kortom: aspecten die de core business van ons vak zijn,
toen en nu, maar die we wel standaard professioneel
moeten beoefenen en minder ingegeven vanuit de waan
van de dag. Onze kracht is ons opstellen als professionals,
de discussie aangaan en soms, intern en extern, harde
keuzes maken. Ook als onze concullega's, ons publiek of
onze 'opdrachtgevers' daar moeite mee (lijken te) hebben.
Marcel Duijghuisen directeur Regionaal Historisch Centrum
Eindhoven.
Tekening: Peter Vlot.