De digitaliseringsparadox
Archieven, culturele instellingen
en e-cultuur
De digitalisering van het culturele domein doet ons nadenken over de positie van archiefinstellingen.
Archieven worden met musea en bibliotheken vaak gerekend tot de culturele instellingen. Is het
eigenlijk vanzelfsprekend om archieven in een rijtje met bibliotheken en musea op te nemen? En wat
betekent dit voor de functie van archiefinstellingen in een digitale samenleving? Om die vraag over
de culturele functie van archieven te beantwoorden, maak ik een vergelijking met de culturele rol van
musea en bibliotheken.1
originele documenten. Bij de Archives
Nationales was sinds 1867 een Musée
de l'Histoire de France ondergebracht
(tegenwoordig is dit het Musée des
Archives).
Nieuw publiek
Na de Tweede Wereldoorlog werd door
archiefinstellingen in Nederland een
nieuw publiek aangetrokken door het
organiseren van tentoonstellingen op
basis van archivalia en materiaal uit de
topografisch-historische atlassen. Deze
educatieve taak kwam naast de admini
stratieve en wetenschappelijke taak. De
educatieve taak is volgens Renting,
gemeentearchivaris van Rotterdam in
1964: 'De taak om het archief als culturele
instelling bij een groter publiek meer
bekend en meer populair te maken, om
een groter publiek meer inzicht te geven
in de waarde van het werk van de
archivaris.'2 Met deze ontwikkeling werd
het archief in Nederland een culturele
instelling.
Subsidieparadox
Roland Bisscheroux I
Het openbare museum zoals wij dat
kennen, is ontstaan in de 19e eeuw en
is een product van de romantiek. De
opening van het Louvre in 1794 kan als
het begin van het openbare museum
worden gezien, maar het is pas in de
loop van de 19e eeuw dat het verzamelen
en presenteren een bewust doel wordt.
Het begin van openbare archieven ligt
eveneens in de tijd van de Franse
Revolutie, maar echte openbaarheid
voor een breed publiek volgt pas veel
later. Sinds 1918 is in Nederland de
openbaarheid van overheidsarchieven
tot wet verheven. In Frankrijk legde men
al vroeg de nadruk op de instructieve
waarde van en het respect voor
Cour d'honneur (binnenplaats) van l'hótel de
Soubise, Archives Nationales, Parijs. Hier is
tegenwoordig het Musée des Archives
ondergebracht (foto Daderot, Wikimedia
Commons).
'Gaat het er nu om de musea na te
doen?', vraagt Van der Woel, hoofd
educatieve dienst gemeentearchief
Rotterdam, zich in 1979 af.3 Het
antwoord: 'Neen, het educatieve werk
van de archieven kan niet op identieke
wijze als in de musea worden bedreven.
Daarvoor zijn er naast bepaalde overeen
komsten teveel principiële verschillen
tussen deze instellingen. Een
wezenlijk onderscheid tussen beide
soorten instellingen is dat in de musea
primair dingen tijdelijk of permanent
tentoongesteld zijn, dat is in de archieven
niet het geval. Deze geëxposeerde
objecten doen door hun realiteitskarakter
of door hun aard van naar - realiteiten -
verwijzende voorstellingen in zekere zin
een direct appèl op elke waarnemer.
Het materiaal waar de archieven
over beschikken is in het algemeen
gesproken weerbarstiger. Archiefstukken
geven hun inhoud (geheim, betekenis,
waarde) vaak minder gemakkelijk prijs
dan museumstukken, waaraan door
gaans op het eerste gezicht al van alles
te beleven valt.' Maar Van der Woel
spreekt ook de profetische woorden:
'De opvatting dat de eerste ontmoeting
met een culturele instelling zoals een
museum voor een bezoeker een inspire
rende belevenis moet zijn, geldt ook
voor archieven.' De beleveniseconomie
avant la lettre
In de jaren tachtig van de vorige eeuw
voerde in het cultuurbeleid het aanbod-
denken nog de boventoon. Dit leidde tot
een 'subsidieparadox'; het ontbreken
van voldoende maatschappelijke vraag
maakt overheidssteun noodzakelijk,
maar tegelijkertijd twijfelachtig. Immers,
waarom iets subsidiëren waar zo weinig
vraag naar is? Die paradox maakte een
nummer 2 2014 21