Het beeld van archivarissen was altijd al slecht m "JEa Aanbeveling Klaagzang Nuttig en mooi beroep Jan Fernhout Column Dat het beroep van archivaris geen goed imago heeft, is een open deur. Dat dit vroeger ook zo was eveneens. Dat het nooit anders is geweest, is misschien toch wat nieuws. Kennelijk hebben wij goed geluisterd naar onze 16e-eeuwse Württembergse collega Jacob von Rammingen, de eerste archieftheoreticus. Hij waarschuwde ons, in een tijd dat er nog geen onderscheid werd gemaakt tussen archivarissen en registratoren, dat: 'Kein vilschwetzende [veelpratende] und gesellige Person zu einem Registrator taugen will. Er muR sich mehr by seiner Registratur dann bey guten Gesellen und Zechbrüdern [drinkebroers], dann bey denn schönen Frawlin, dann bey zechen, spilen [gokken], tantzen, singen und springen finden lassen, er muR der Registratur nit vil noch offt kehren [de rug toe keren] denn die Registratur kanns nicht leiden.' Nu wil ik niet beweren dat er in de afgelopen eeuwen geen drinkende, rokkenjagende, gokkende of dansende archivarissen zijn geweest, maar dat dit tot kenmerk van ons beroepsheidsprofiel is gaan behoren, zal toch wel niemand beweren. Toen Christoph Schönebeck (1601-1662) in 1639 registrator werd van het Geheime Archiv van de keurvorst van Brandenburg condoleerden hem al zijn bekenden omdat zij het ambt als een 'pepertuus career ohne Gage und spes fortunae' beschouwden. Zij stonden hierin niet alleen. Volgens Schönebeck werd het beroep van archivaris in Pruisen 'gering astimiert und werde für eine melancho lische Charge gehalten Schönebecks voorganger, Johannes Zernitz (1584-1639), maakte het nog bonter. Hij is waarschijnlijk de auteur van het gedicht: 'Wer nicht willNoth undKummerleiden, Wer Taubheit will im Alter meiden, wer will behalten sein Gesicht, der werde Registrator nicht.' De doofheid heeft waarschijnlijk betrek king op Zernitz voorganger Erasmus Langenhain (1550-1632), die tijdens zijn ambtstijd geleidelijk aan zijn gehoor verloren had. In 1747 bevalen de Pruisische ministers Caspar Wilhelm von Borcke en Heinrich, Graf von Podewils, hun koning, Frederik Willem I, de zoon van de Duisburgse professor Summermann aan als archivaris. Zij deden dat met de woorden dat hij 'ein stilles, sittsames Leben führe, Tag und Nacht über den Büchern liege so daR er sich zu einem Archivar sehr gut schicken würde, obgleich er kein sonderliches AeuRere habe und schüchtern scheine, was bey einem Archivar nicht eben nr Ewald Friedrich von Hertzberg (1725-1795), Gemaldegalerie Staatliche Museen zu Berlin - Preuiïischer Kulturbesitz, onbekende kunste naar, ca. 1780 (foto Günther Schwartz, 1938). nothwendig sey und allenfalls nicht schadeDit was echter niet voldoende om de koning te overtuigen om Summer- mann de post te geven. De ministeriale aanbeveling van Ewald Friedrich von Hertzberg (1725-1795) (zie illustratie) luidde dat hij 'keine Gesellschaften besuche und also ganz zum Archivar geeignet sei, welches ein nicht brillanter und penibler Posten sei'. Kennelijk was dat beter, in ieder geval werd Hertzberg op 1 februari 1747 aangenomen als Hilfsarbeiter in het Geheime Archiv. De beloning voor een beroep met zo 'weinig' aanzien was navenant, in ieder geval volgens onze voorganger Zernitz die, zoals wij al eerder hebben gezien, kleurrijke beschrijvingen niet schuwde. In 1620 meldde hij zijn dienstheer, keurvorst Georg Wilhelm van Brandenburg (1619-1640), dat hij de 'taglichen Noth und Dürftigkeit nicht langer erwehren [kann] seine Glaubiger waren aufgewacht, drangen mit Gewalt in ihn, verlegten alle Gassen und Passe zur Registratur und belegten i(h)n vielfaltig mit verdrieRlichen und schimpflichen Briefen und Mahnen. Um öffentlichen Schimpf zu verhüten, müsse er, wenn sonst kein Erretter da sey, sein Wohnhauslein, seinen armen Weib und Kind zum höchsten Vorfang [om erger te voorkomenGott sey es geklagt! verkaufen.' Of deze klaagzang de keurvorst tot tranen heeft geroerd, is niet bekend, maar Zernitz kreeg een loonsverhoging, al bestond die vooral uit naturalia. Financieel hebben wij het gelukkig beter gekregen. We hoeven huis, vrouw en kind niet meer te verkopen om ons beroep te mogen uitoefenen, maar ons imago behoeft nog steeds verbetering. Laten we daaraan werken. Anderzijds, voorgaande archivarissen zijn er in 400 jaar niet in geslaagd de wereld duidelijk te maken dat zij een nuttig en mooi beroep uit oefenen. Zullen wij daarin dan wel slagen? Laten wij positief eindigen: dat lukt ons gewoon! Jan Fernhout archivaris te Berlijn. nummer 10 2013 25

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2013 | | pagina 25