Persoonsgegevens in de EU
Achtergronden en issues
Op Europees niveau werkt men aan nieuwe regels voor de bescherming van persoonsgegevens.
Wat staat er op het spel voor archiefinstellingen en voor historisch onderzoek? Deze bijdrage geeft
een impressie van achtergronden en issues.
Richtlijn vervangt verordening
Archiefinstellingen en
onderzoeksinstellingen
Het voorstel stelt
hoge eisen aan de
onafhankelijkheid van
de toezichthouder ten
opzichte van de overheid.
In grote lijnen is de situatie nu dat er
een Europese richtlijn is uit 1995 die
regels geeft voor de verwerking van
persoonsgegevens (hierna: de richtlijn).
EU-lidstaten moeten de normen van een
richtlijn implementeren en hebben daar
bij een zekere vrijheid. In Nederland is
dit gedaan met de Wet bescherming
persoonsgegevens van 6 juli 2000 (Wbp).
Nu ligt er een voorstel van de Europese
Commissie voor een verordening (hierna:
voorstel). Een verordening houdt in dat
er geen vrijheid meer is voor de lidstaten
om een eigen invulling te kiezen. Op het
voorstel is de zogenaamde codecisie-
procedure van toepassing, wat inhoudt
dat het Europees Parlement (EP), de
Raad van Ministers en de Europese
Commissie in een samenspel tot een
besluit moeten komen. Op het moment
dat deze bijdrage werd geschreven (eind
mei 2013) liggen er naast het voorstel
diverse rapportages en vele concept
amendementen van het EP. Er is nog
geen nieuws over verdere stappen.
In deze bijdrage kan niet het gehele voor
stel worden besproken: het blijft beperkt
tot enige opmerkingen over de positie
van onderzoeks- en archiefinstellingen,
het 'recht om vergeten te worden', de
meldingsplicht voor verwerkingen van
persoonsgegevens en de positie van
toezichthouders.
Opvallend in het voorstel is de speciale
positie die is ingeruimd voor verwerkingen
met het oog op historisch, statistisch en
wetenschappelijk onderzoek ('historical,
statistical and scientific purposes' in de
Engelstalige versie). Het betreft artikel
83, dat stelt dat organisaties die
genoemde typen onderzoek doen, onder
omstandigheden persoonsgegevens
beschikbaar mogen stellen. Dit kan
interessant zijn voor onderzoeksinstellingen
maar ook voor archiefinstellingen,
waarvan toch vaak met recht gezegd
kan worden dat ze onderzoek doen.
Buiten de gevallen waarin de betrokkene
toestemming heeft gegeven of zelf al
zijn gegevens heeft gepubliceerd, geldt
de volgende voorwaarde: 'De publicatie
van persoonsgegevens is noodzakelijk
om onderzoeksuitkomsten te presenteren,
of om onderzoek te faciliteren, in zoverre
de belangen of de fundamentele rechten
en vrijheden van de betrokkenen dit niet
verhinderen.' Er wordt hier geen onder-
scheidgemaakttussen'gewone'persoons-
gegevens en bijzondere persoonsgege
vens. Deze laatste categorie betreft
gegevens over geloof, ras, seksuele ge
richtheid en strafrechtelijke aspecten;
gegevens die om strengere regels voor
de verwerking vragen. In artikel 27 van
het voorstel worden organisaties die
onder meer historisch onderzoek doen
uitgezonderd van een verbod om bij
zondere persoonsgegevens te verwerken.
Voor deze categorie van gegevens geldt
nu in Nederland een zwaar regime, dat
het openbaar maken van bijzondere
gegevens zonder toestemming van de
betrokkene praktisch verbiedt. Omdat de
verordening nationale wetgeving op dit
punt opzij zal zetten, kan een flinke
juridische hobbel bij de publicatie van
persoonsgegevens afgevlakt worden,
maar de daadwerkelijke uitkomsten
zouden wel eens tegen kunnen vallen.
In de eerste plaats namelijk heeft de
Europese Commissie, de opsteller van
het voorstel, zich een grote rol toebe
deeld als gedelegeerd regelgever. Op
een aantal plekken in het voorstel leest
men dat de Commissie nadere regels zal
kunnen geven, enigszins vergelijkbaar
met een Algemene maatregel van
bestuur of een ministeriële regeling
zoals we die in Nederland kennen als
uitvoeringsmaatregelen bij een wet.
Zo ook in artikel 83 van het voorstel:
de Commissie formuleert dit zo dat ze
criteria en eisen mag vaststellen voor
verwerkingen in het kader van histori
sche, statistische en wetenschappelijke
doeleinden. Dezelfde bevoegdheid zou
men hebben met betrekking tot de
rechten die de betrokkenen hebben
onder deze omstandigheden, zoals
inzage en correctie. Het is nog volstrekt
onzeker hoe de commissie gebruik zou
gaan maken van deze bevoegdheid,
behalve dan natuurlijk dat men de
regeling niet zover mag uithollen dat
deze nutteloos is. Als deze bepaling in
deze vorm standhoudt, kan het ook
nog eens lang duren voor de Commissie
daadwerkelijk de uitvoeringsregels opstelt.
In de tweede plaats zien we bij de
26 2013 nummer 6