Grootschalige ontsluiting
middeleeuwse diocees Utrecht (dat wil
zeggen ongeveer het hele huidige
Nederland) en op de politieke en
institutionele geschiedenis van het Sticht
en de daarin gelegen steden. Voorts zou
een dergelijke 'Nederlandse charter-
bank' nieuw onderzoek mogelijk maken
naar historische langetermijnprocessen,
die bij de huidige stand van charter
ontsluiting buiten beeld blijven.
Te denken valt bijvoorbeeld aan een
belangrijk sociaalcultureel fenomeen als
de overgang in oorkonden van het Latijn
naar het Nederlands. In Holland en
Zeeland gebeurde dat al in het laatste
kwart van de dertiende eeuw, in andere
regio's werden bijvoorbeeld schepen
akten nog tot in de zestiende eeuw in
het Latijn geschreven. We hebben nu
nog heel weinig zicht op deze
ontwikkeling, en al helemaal geen idee
van de achterliggende redenen voor de
verschillen in tempo. Ten slotte: de
beschikbaarheid van scans van alle
originele charters zou het traditionele
diplomatische onderzoek, dat nu moet
beginnen met het moeizaam verzamelen
en fotograferen van materiaal, een
vliegende start geven. In het Utrechtse
voorbeeld zou het dan mogelijk zijn
studie te verrichten naar de ontwikkeling
en organisatie van de kanselarij van de
Utrechtse bisschop. Zeker wanneer dan
ook nog digitale tools als automatische
schrijveridentificatie5 beschikbaar
komen, zal dergelijk onderzoek een
geweldige impuls krijgen.
Laagdrempelige toegang
Noten
1 www.donb.nl. Zie de bijdrage van
Valentijn Paquay over dit onderwerp,
pp. 51-53 in dit nummer.
2 www.historici.nl/Onderzoek/
Projecten/RegistersVanDeHollandse
Grafelijkheid1299-1345
3 Overigens wel te verantwoorden
zou een digitale editie zijn van de 3.533
charters in het archief van de Nassause
Domeinraad I (tot 1581), berustend in
het Nationaal Archief. Dit goed
bewaarde archief is samengesteld uit de
archivalia van diverse adellijke families
uit de veertiende tot en met de
zestiende eeuw, en biedt een rijk
geschakeerd beeld van een groot aantal
territoria in het huidige Nederland en
België. Interessant is natuurlijk ook de
link met de Nassaus. Bovendien zijn de
charters al in regestvorm ontsloten in de
uitstekende inventaris van S.W.A.
Drossaers (Den Haag 1948-49, 5 dln.).
4 Zie de bijdrage van Redmer Alma in
dit nummer.
5 Zie de bijdrage van Jinna Smit in dit
nummer.
van het te editeren charterbestand,
omdat de investering in tijd en geld in
verhouding moet staan tot de weten
schappelijke meerwaarde. Dat laatste
kan nog wel eens een hinderpaal zijn,
omdat een dergelijk bronnenbestand
bijna per definitie een beperkt terrein
bestrijkt.3
Het meest veelbelovend lijkt uiteindelijk
een grootschalige digitale ontsluiting
van zoveel mogelijk charters, waarbij de
bijkomende editiewerkzaamheden
bewust zo beperkt mogelijk worden
gehouden. Een scan van een charter zou
in die opzet slechts vergezeld moeten
gaan van de hoogstnodige metadata,
zoals de archiefbewaarplaats, inventaris-
en regestnummers, datum en plaats van
uitvaardiging, en de belangrijkste in de
tekst voorkomende partijen, namelijk
de oorkonder(s) en de begunstigde(n).
Deze gegevens kunnen in veel gevallen
zo uit de bestaande inventarissen en
regestenlijsten worden gehaald. Voorts
kunnen gedigitaliseerde versies van de
bestaande oorkondenboeken worden
aangekoppeld. Ten slotte moet men
zorgen dat alle gegevens integraal
vindbaar zijn binnen één portal. Dit idee
is niet nieuw, getuige het Gronings
Drentse Cartago4, en het moderner
opgezette Midden-Europese Monasterium.
Een dergelijke groot project zou moeten
worden uitgevoerd in een landelijk
samenwerkingsverband van archieven
en een wetenschappelijke instelling,
bijvoorbeeld het Huygens Instituut voor
Nederlandse geschiedenis, waar de
benodigde vakinhoudelijke kennis en
IT-expertise voorhanden is.
Een dergelijke grootschalige manier van
ontsluiten heeft natuurlijk weinig te
maken met de verfijnde editiemethoden
van de papieren oorkondenboeken,
maar het corpus zou toch onderzoeks
mogelijkheden bieden die tot nu toe
ondenkbaar waren. Om een voorbeeld
te geven: zelfs bij de zojuist geschetste
minimale ontsluiting zouden alle door
de Utrechtse bisschoppen uitgevaardigde
oorkonden, voor zover nog in origineel
aanwezig, in één zoekactie verzameld
kunnen worden, terwijl de onderzoeker
daarvoor nu nog honderden inventarissen
moet raadplegen en tientallen archieven
moet bezoeken, en dan nog niet alles
vindt. Een dergelijk onderzoek zou licht
werpen op het godsdienstig leven in het
11 december 1299.
Schepenen, raad en
gemeente van de stad
Dordrecht erkennen
Jan van Avesnes, graaf
van Henegouwen, als
graaf van Holland en
Zeeland en heer van
Friesland, en zweren
hem hulde (NL-HaNA,
Graven van Holland,
nr. 11).
Kortom, de digitale ontsluiting van de
Nederlandse oorkonden zou de
historiografie van de late middeleeuwen
in één keer een stuk verder brengen, en
wel op alle niveaus. Vakhistorici kunnen
zo nieuwe wegen vinden ter bestudering
van allerlei politieke, economische en
culturele ontwikkelingen in deze periode.
En misschien nog wel groter is het publiek
van lokaalhistorici en genealogen, die
dan voor het eerst een laagdrempelige
toegang hebben tot bronnen waarin zij
een onvermoede rijkdom aan gegevens
zullen aantreffen.
Jan Burgers senior onderzoeker
politiek-institutionele geschiedenis,
Huygens ING.
24 2012 nummer 10