ik er zelf mee verder gegaan. Omdat
Freebase in 1984-85 in de
kinderschoenen stond, gebeurde het
weleens dat ik na driekwart dag werken
bemerkte dat er niets ingevoerd was.
Foutje. Ja dat was wel eens balen. Nu kijk
ik nog steeds met enige trots naar het
resultaat: Dataschurk."
"Minstens zo belangrijk als het doen van
eigen onderzoek, is het stimuleren van
onderzoek in het Stadsarchief door
"Een taak van geheel andere orde is het
geven van adviezen aan de gemeente op
cultuurhistorisch gebied. Daarbij behoort
het beoordelen van subsidieverzoeken in
die hoek, maar bijvoorbeeld ook het
opstellen van een rapport over
historische relicten op de Markt. De
plaatselijke politieke aandacht richt zich
vooral op puthuis en Mariakapel, en of
die terug moeten of niet, maar op de
Markt heeft nog wel meer gestaan. De
nostalgie en het pittoreske lijken steeds
belangrijker te worden, dus een galg en
een kaak die er ook stonden hebben ze
liever niet. In dit geval geven we geen
postcodes van de omliggende,
opgeslokte dorpen kent."
"Den Bosch was één van de eerste
archieven die de sprong waagden naar
de informatiemaatschappij. We hadden
een heel vooruitstrevende archivaris: Joan
van Albada. Als hij niet in Iran of Canada
zat, dan stormde het. In zijn tijd kwam de
nieuwbouw aan de Bloemenkamp tot
stand en hij zorgde ervoor dat wij
midden jaren tachtig al met de computer
werkten. Ook de cursus archiefassistent
kwam uit zijn koker en ik werd bij
paleografie ingezet. Nou, dat vond ik wel
wat en ik heb heel wat jaartjes cursisten
met mooie teksten verrast en
samengewerkt met Jan Compagnie en
Theo Thomassen."
"Natuurlijk heb ik ook zelf de hand gehad
in veranderingen, maar alleen kan het
niet. We zetten automatisering vooral in
bij inventarisatie, wat in die tijd mijn
hoofdtaak werd. In eerste instantie wierp
ik me samen met Van Albada en collega
Jan Buiks op de inventarisatie van de
criminele processtukken van het Bossche
schepenbank archief. Dat moest echt
geordend worden en die beschrijving
ging via een databasebestand. Jan en ik
bogen ons over Freebase. Uiteindelijk ben
Tafeltennissers in het gemeentearchief van
Utrecht, 1981. Aart staat derde van links.
Etiketten plakken in het depot tijdens de
archiefstage, 1980.
"Begin jaren negentig werd ik
wetenschappelijk medewerker, met
overigens nog steeds de twee dagen
studiezaal die ik ook tijdens mijn jaren als
inventarisator had gehouden. Tot het
werk van wetenschappelijk medewerker
hoort in de eerste plaats anderen
stimuleren tot onderzoek c.q. het
begeleiden van onderzoek. Daarnaast
deed ik zelf research en publiceerde met
regelmaat. Ik was onder andere
redactievoorzitter van de Geschiedenis
van een Brabantse stad voor wat betreft
de periode 1629-1990.1 Dat boek kwam
in 1997 uit, maar het eerste deel, over
de periode vóór 1629, moest ook nog
worden afgerond.2 Dat werk kwam maar
niet af en de auteur - de zachtmoedige
meneer Kuijer (niemand noemde hem
Piet, behalve Louis Pirenne) - was al op
hoge leeftijd. Uiteindelijk ben ik naast
hem achter de tekstverwerker gekropen.
Hij zei wat erin moest en ik verwerkte het."
"Een mooie samenwerking is het
tijdschrift Bossche Bladen dat Jan Buiks
en ik maken met mensen van BAM
(Bouwhistorie, Archeologie en
Monumenten), Cultuurhistorische
Vereniging De Boschboom en het
Noordbrabants Museum. Een van de
mooiste bladen in ons land dat de
stadsgeschiedenis voor het voetlicht
brengt. Voor sommigen te ingewikkeld,
voor anderen te simpel. Het magazine
- met veel variatie en veel afbeeldingen -
is het dertiende jaar ingegaan, maar ook
hier loert het bezuinigingsspook. De
oud-stadsredacteur van Brabants
Dagblad vertelde dat een blad 'bij elkaar
geluld moet worden'. Dat doen we
vanzelfsprekend en je moet creatief zijn.
Ik praat wel eens in mezelf (veelal in het
depot), maar toch voornamelijk en graag
met anderen. Een blad maak je samen."
Onderdeel van je functie is dus ook om
anderen in hun onderzoek te
ondersteunen. Hoe doe je dat?
anderen. Niet alleen door lokale
(amateur)historici maar ook door
academici wat verder van huis. Dat
betekent het begeleiden van studenten
en promovendi, maar vooral ook het
leggen van contacten met de
universiteiten om te zorgen dat die
studenten en promovendi überhaupt van
het bestaan van het archief afweten en
op het idee komen om daar hun
onderzoek te doen. Den Bosch is geen
universiteitsstad dus je moet echt de
boer op. Daar kwamen onder andere
leuke contacten uit voort met het
Centrum voor Stadsgeschiedenis aan de
Universiteit van Antwerpen, waar ik ook
college gaf over de geschiedenis van Den
Bosch. Vervolgens kwam Bruno Blondé
met zijn studenten in Volkswagenbusjes
de grens over gereden om bij ons in het
archief te kijken. Maar over het algemeen
wil ik wel kwijt dat het stimuleren van
academisch onderzoek in het Bossche
stadsarchief niet makkelijk is. Er is
nauwelijks sprake van overleg tussen
het archiefwezen en academische
instellingen. Er worden allerlei al of niet
door het NWO en Brussel gefinancierde
onderzoeksprojecten gestart, waar
uitgebreid archiefonderzoek een
onderdeel van vormt, maar ik heb
absoluut niet het idee dat het nodig
wordt gevonden om de archieven
daarvan in kennis te stellen. Die zouden
hun beleid daar op af kunnen stemmen
bijvoorbeeld. Ook vind ik dat er vanuit de
academische wereld veel geklaagd wordt
over sluiting van studiezalen. Waarom,
vraag ik me af? Als er niemand komt,
waarom moeten die studiezalen dan
open blijven? Voor genealogen?"
In hoeverre maken de lokale
bestuurders gebruik van je expertise?
44 2012 nummer 6