De archeologie werd in 1961 in de Monumentenwet verankerd en daarmee een stuk volwassener. Toch was de wettelijke bescherming niet meteen effectief. Nodig was eerst een selectie van terreinen van voldoende wetenschappelijke waarde, een taak die werd belegd bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort. Dat de zichtbare objecten zoals hunebedden, grafheuvels, kasteelterreinen en terpen het eerst aan bod kwamen, kan men de kleine afdeling Beschrijving en Monumentenzorg van die dienst niet verwijten. Van de onzichtbare terreinen was nog te weinig kennis voorhanden om het zware middel van wettelijke bescherming op te leggen. Een meldingskaart per provincie fungeerde als vangnet voor die terreinen die de monumentstatus nog niet hadden bereikt - of die vanwege de mate van aantasting nooit zouden krijgen. Die terreinen genoten bescherming via het bestemmingsplan en werden enigszins ontzien in ruimtelijke procedures. Het is aan de taakopvatting en inzet van ambtenaren en amateurarcheologen te danken dat niet meer archeologische terreinen verloren zijn gegaan. Er was altijd gebrek aan tijd, geld en mankracht, want Nederland bouwde door. Alleen economische crises vertraagden de aftakeling van het 'bodemarchief'. Het tij keerde in 1992 toen Nederland het Verdrag van Valletta ('Malta') ondertekende en de archeologie een volwaardig onderdeel werd van het Europese erfgoed. Het omzetten van de ratificatie in wetgeving duurde welgeteld vijftien jaar; in de tussentijd is het vakgebied volledig op de schop gegaan. Niet zozeer methodisch, want de technische ontwikkelingen in het opgraafmétier vertonen een lineaire stijging. Wel op het vlak van taakopvatting, want de marktwerking deed z'n intrede in de archeologie en de archeoloog die alle werkzaamheden in een bepaald ressort in zich verenigt, bestaat niet meer. Component 2: Functies en doelen Archiefzorg De archiefzorg heeft vanouds drie functies in de samenleving. De juridische functie door het aantonen van rechtmatigheid, de administratieve functie door het documenteren van (overheids)handelen en de historische functie als kennisbron van het verleden. De juridische functie van een archief is oud en kenmerkend. Middeleeuwse oorkonden legden eigendomsrechten op grond of op privileges in detail vast. Door het aanbrengen van een zegel, door de gebruikte terminologie en andere kenmerken moest het stuk op perkament op zich voldoende bewijs geven en rechtgeldig zijn. De bewijsfunctie is door de eeuwen niet veranderd. Zonder reserve moet men op de inhoud van een archiefstuk kunnen vertrouwen. Daarom is beveiliging van digitale archieven een wezenlijk probleem bij de archiefzorg van onze tijd. Daarnaast zijn archiefstukken door overheidsadministratie door de jaren heen gebruikt voor het documenteren van het eigen handelen. Als voorbeeld, als geheugen en om in gelijke zaken gelijk te kunnen handelen. Dit is belangrijk voor de interne controle en sinds de Franse Revolutie ook een wezenlijke functie in de democratie. Entree RHC Groninger Archieven (foto Marij Kloosterhof). verscheen in 2010. In de Archiefvisie is de regelgeving aangepast aan de eisen van de digitale informatiehuishouding en duurzame digitale bewaring in e-depots, aan het aanpassen van de selectiemethodiek, aan het ontwikkelen van een nationaal collectieprofiel en aan de opstelling van een innovatieagenda. In verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen wordt de landelijke regelgeving vertaald naar de praktische behoeftes van deze overheden, vaak uitgaande van landelijk verspreide modellen. Archieven van niet- overheidsorganisaties zijn niet gebonden aan de regelgeving voor archieven, maar kunnen er vrijwillig gebruik van maken. Was de herziening van de Monumentenwet in 1988 nog een uit de praktijk voortgekomen actualisatie, de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van 2007 legde de door 'Malta' opgelegde procesomslag vast. Nieuw is dat we in Nederland nu behoud in situ nastreven, dat wil zeggen dat archeologische sporen en voorwerpen ('complexen') zoveel mogelijk in de grond blijven zitten, in plaats van ze steeds maar op te graven. Meer dan vroeger wordt opgraven beschouwd als het uitscheuren van een pagina uit een kostbaar boek. De invoering van het veroorzakerprincipe legt de verantwoordelijkheid voor behoud in situ bij iedere Nederlandse burger of instantie die de bodem wil verstoren, bijvoorbeeld vanwege een bouwinitiatief. Is onderzoek onontkoombaar, dan moet de initiatiefnemer daarvoor dokken. Hier geldt de zorgplicht: de initiatiefnemer moet zich ervan vergewissen of de bodemingreep geen verstoring van archeologische waarden veroorzaakt. Verwachtingskaarten helpen hem daarbij. Het oordeel over de archeologische waarde in relatie tot de verstoring is voorbehouden aan gecertificeerde personen of bedrijven. Nieuw is ook dat gemeenten onder de Bij bodemdocumenten denkt men al gauw aan aardewerk, maar ook hout geeft veel informatie. Deze eikenhouten schraper hebben bewoners van de terp Adorp (Groningen) in de 7e eeuw opzettelijk in een mestput gedeponeerd (foto A.L. Wiersma, Provincie Groningen). Wamz het bevoegd gezag vormen. Bodemingrepen met consequenties voor de archeologie worden sinds kort geschaard onder de omgevings vergunning. Alleen voor de wettelijk beschermde monumenten (monumenten van landelijk belang) blijft het Rijk bevoegd. De totstandkoming van het nieuwe bestel heeft veel tijd gevergd omdat alle processtappen afstemming vereisten met de archeologische beroepsgroep. 12 2012 nummer 6

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2012 | | pagina 12