Uitgelezen H. Petrus te Sint Odiliënberg, sinds 1361 kapittel van de H. Geest te Roer mond, sinds 1569 kathedraal kapittel (858) 1297-1797 Regionaal Historisch Centrum Limburg (Maastricht 2011) ISBN 978-94-6159 070-1, 318 pp., 19,50. Het kapittel van Sint Pieter uit Odiliënberg bij Roermond behoort tot de oudste kerkelijke instellingen in ons land. De oorsprong ervan gaat terug tot in de achtste eeuw, toen een drietal Ierse en Angelsaksische monniken, Wiro, Plechelmus en Odger, hier met steun van de Frankische leider Pepijn III een klooster stichtten. Ofschoon over hun bijdrage aan de missie weinig met zekerheid bekend is, lijken zij een niet onbelangrijke rol te hebben gespeeld in de kerstening van Oost-Nederland, waar Plechelmus en Odger later in de middeleeuwen als beschermheiligen van de kerken van Oldenzaal en Groningen werden vereerd. In 858 kwam dit klooster, ofschoon gelegen in het Luikse diocees, door een schenking van koning Lotharius II in handen van de bisschop van Utrecht. Die vond hier - na de plundering van zijn zetelstad door de Noormannen - een refugium voor zichzelf en de kanunniken van zijn kathedraalkapittel. Ook na het herstel van de Utrechtse bisschopszetel begin tiende eeuw, bleef Odiliënberg in het bezit van de Utrechtse kerk. Volgens de overlevering zou bisschop Balderik het overschot van de drie heiligen hebben laten verheffen, waarna het gebeente van Wiro werd overgebracht naar de herbouwde Utrechtse Sint-Maartenskerk, terwijl het hoofd van Plechelmus een plaats kreeg in de door Balderik gestichte kapittelkerk in Oldenzaal. De speciale band tussen Odiliënberg en het Utrechtse Domkapittel is nadien altijd blijven bestaan. Het aantal kanunniken werd, vermoedelijk in het midden van de elfde eeuw, teruggebracht en gefixeerd op zeven. Aan het hoofd stond een proost, die tevens kanunnik van de Utrechtse Dom was en benoemd door de Utrechtse bisschop. In deze vorm heeft het kapittel tot 1361 gefunctioneerd. In dat jaar werd het na herhaalde klachten van de kanunniken over de onveilige woonsituatie in het afgelegen Odiliënberg, waar de kerk en hun huizen meermalen ten prooi waren gevallen aan overvallen en diefstal, verplaatst naar de stad Roermond. Daar namen zij hun intrek in de kapel van de Heilige Geest, een voormalige gasthuiskapel. Weldra werd met steun van de Roermondse lombard-koopman Johan de Montefeia begonnen aan de bouw van een nieuwe kapittelkerk. In de jaren daarna groeide het aantal prebenden geleidelijk van zeven tot tien, terwijl ook het aantal altaren en kapelaans in de kerk sterk toenam. Vanaf 1430 kreeg het kapittel bovendien de beschikking over een deken. Aldus verwierf het kapittel na de verhuizing naar Roermond nieuw aanzien. Een volgende impuls kreeg het kapittel toen Roermond bij de herindeling van de bisschopdommen in de Habsburgse Nederlanden tot zelfstandig bisdom onder de aartsbisschop van Luik werd gepromoveerd en het kapittel tot kathedraal kapittel werd verheven. De facto heeft het deze functie vervuld vanaf 1569, toen de eerste bisschop van Roermond na de nodige problemen werd geïnstalleerd. De plaats van de proost werd voortaan ingenomen door de bisschop, waarmee eindelijk de aloude band met Utrecht werd doorgesneden. Om de inkomsten uit de prebenden te verhogen werden de goederen van het kort daarvoor opgeheven Hieronymusklooster in Roermond bij die van het kapittel gevoegd, terwijl het voormalige kloostergebouw in gebruik werd genomen als bisschoppelijk paleis. Na de inname van Roermond door prins Frederik Hendrik in 1632 stonden de bisschop en zijn kanunniken hun kerk onder protest af aan de protestanten. Vijf jaar lang moesten zij zich behelpen met de parochiekerk van de stad, de Sint Christoffelkerk. Maar na de herovering van de stad door de Spaanse troepen keerden zij weer naar hun oude kerk terug. De gedachte om de veel grotere Christoffelkerk in te richten als kathedraal leefde echter al langer en in 1659 werd besloten om voortaan deze kerk als zetelkerk in gebruik te nemen. En zo trok twee jaar later op Witte Donderdag een lange processie van klooster- en parochiegeestelijken, gevolgd door de landdekens en de bisschop met zijn kanunniken van de Heilige Geestkerk naar de Sint Christoffelkerk, waarbij ook de relieken van Wiro, Plechelmus en Odger werden meegevoerd. Cm.*. G.H.A. Venner, Inventaris van het archief van het kapittel van de iiTiiaiiii vim h,' hii hi iin ik II IVrtUM J ■hl-HJl.i tq[miwl Tm ib -OfWI «lltfi if&J LMli-iIri,! Liji-h-l (*vS) t Waar het aantal prebenden begin zeventiende eeuw met twee was gereduceerd, volgde nu een verdere uitbreiding tot uiteindelijk veertien prebenden. Een daarvan was gecombineerd met het pastoorsambt van de Sint Christoffel. Na de verheffing tot kathedraal kapittel werd van de kanunniken verwacht dat zij de bisschop bijstonden in het bestuur van zijn diocees. Ofschoon een aantal van hen functies bekleedde als secretaris van de bisschop of als aartsdiaken, beklaagde de bisschop zich er meermalen over dat nummer 4 2012 31

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2012 | | pagina 31