I n fo rm a 11 e p rocesse n
van de -ranse
overheid 1793-1815
RGP
Alles precies plannen gaat
niet: je moet je soms door
zo'n vondst op sleeptouw
durven laten nemen.
1992 voor een culturele invulling van de
professionele ethiek van archivarissen.8
Tijdens een discussiebijeenkomst in
1993 verdedigde ik de stelling dat in de
eerste plaats naar de blijvende culturele
informatiewaarde van archiefstukken
moest worden gekeken, naast de
aflopende administratieve waarde.9
Mijn kritiek werd met name door de
gemeentearchivarissen goed ontvangen.
Een nieuw ingestelde Archiefcommissie
van het Nederlands Historisch Genoot
schap mocht adviezen uitbrengen aan
de Rijksarchiefdienst alvorens tot
vernietiging zou worden besloten.
Het overheidsarchief
vormt een unieke spiegel
van de samenleving,
met een grote rijkdom
aan informatie over de
activiteiten en emoties
van burgers in die
samenleving.
Omdat het duidelijk was dat de ruimte
in archiefbewaarplaatsen zou ontbreken
om de vaak omvangrijke aantallen
dossiers met betrekking tot burgers te
bewaren, onderzocht ik met een aantal
collegae het nemen van steekproeven
uit series dossiers. Dit werd in 1997 met
een publicatie afgerond.10
Het werd een lange, vermoeiende strijd
die tenslotte in 2005 met succes werd
afgesloten door de volmondige
erkenning van de superioriteit van de
Sensaties van ontdekkingen
Tijdens het archiefonderzoek dat ik in de
jaren 1973-1976 vooral in het Rijksarchief
Brussel verrichtte voor mijn Leuvense
proefschrift, zocht ik naar bronnen die
de armoede en economische groei in de
periode 1750-1850 konden verhelderen.
Ik stootte in het nauwelijks geordende
archief van de Raad van Financiën, de
Geheime Raad, het Fiscaal Officie van
Brabant en de Staten van Brabant op
fascinerende capitaties en volks
tellingen. Deze gaven een prachtig
gedetailleerd inzicht in de sociale en
economische omstandigheden van
duizenden huishoudens in het hertogdom
Brabant.
Ik combineerde deze achttiende-eeuwse
lijsten met negentiende-eeuwse
tellingen, vooral die van 1846. Een van
mijn mooiste kleine vondsten was een
toevallig bewaard gebleven ingevuld
lokaal landbouwtellingsformulier uit
1849 in het archief van Houtvenne, een
piepklein dorpje. Daardoor was het
mogelijk de in druk uitgegeven land-
bouwstatistiek van 1849 kritisch te
interpreteren en kon ik mijn these
ontwikkelen van 'transformatie' van de
gezinsarbeid en de tamelijk nefaste rol
van het grondbezit daarin.13
"Serendipiteit is de kunst
te zoeken naar een speld
in een hooiberg en eruit te
rollen met een boerenmeid"
natuurkundige Pek van
Andel.14
Serendipiteit
Een aardig voorbeeld van serendipiteit
in mijn omgang met bronnen is het
volgende. Ik had mij voorgenomen een
bijdrage te schrijven voor een bundel ter
nagedachtenis aan een goede vriend
van me, de plotseling overleden
directeur van het Katholiek
Documentatie Centrum (KDC) Jan Roes
(1939-2003). Mijn plan was een studie
te maken van de rol van de Nederlandse
katholieke boerenbonden in de na
oorlogse plattelandsvernieuwing in
Brabant en Limburg.
36 2010 nummer 10
najaar
wetenschap en van participatie van
burgers aan de cultuur. Ik pleitte vanaf
culturele benadering van selectie-
criteria.11 Op dit moment worden
ministeriële archieven mede
geselecteerd op basis van
maatschappelijke ontwikkelingen.12
Te midden van de soms heftig sensaties
die ik doormaakte met archiefbronnen
wordt een belangrijke plaats ingenomen
door de opwinding over een bijzondere
ontdekking. De sensatie van de ont
dekking lijkt soms wel een leidend
motief bij genealogen. Dat kan ik
bevestigen. Zelf beleefde ik dit herhaalde
malen eind jaren zestig toen ik - met
steun van archivarissen als Joop IJsseling
en C. Lohman - als middelbare scholier
in zeventiende-eeuws fiscaal materiaal
van Breda, Hoeven en Etten zocht naar
verre voorvaderen.
Wellicht is een van de aantrekkelijkste
aspecten van archiefonderzoek de kunst
van de alerte zoeker om een verrassende,
ongezochte vondst te doen. Alles precies
plannen gaat niet: je moet je soms door
zo'n vondst op sleeptouw durven laten
nemen. Een mix van beide bena
deringen is me vaak goed bekomen,
maar de academische cultuur is door
schrijnend tijdgebrek en een steeds
maar verder oprukkende planmatigheid
tegenwoordig anders gericht: je krijgt
de tijd en kans niet meer om 'zomaar'
in bibliotheken en archieven rond te
zwerven.
Eén van de vele trefwoorden die ik op
de KDC-archiefdatabase losliet, was
boerengezinnen. Tot mijn verbazing
vond ik een zeer ongewoon sociaal-
psychologisch rapport van de Katholieke
Nederlandse Boeren- en Tuindersbond:
De relaties en de sfeer in het agrarisch
gezin. De fraaie titel kon niet verhullen
dat het gewoon over familieruzies ging.
De bond maakte zich zorgen en had
besloten buiten de klassieke agrarisch-
politieke banen te treden. Dit sloot
perfect aan op mijn belangstelling voor
de geschiedenis van de relatie tussen
ouders en hun (volwassen) kinderen.
Verder zoeken bracht een rapport naar
boven over een thema waarover even
eens heel wat conflicten in boeren
gezinnen waren ontstaan: de ouderlijke
boedelverdeling door de kinderen.
Deze twee vondsten van gestencilde
rapporten waren prachtig! Prompt
besloot ik mijn bijdrage te richten op