Personeelsreis Rijksarchief in Groningen en Gemeentearchief Groningen naar Münster, zomer 1980.
veel interviews met betrokkenen uit die
tijd. Dat was soms uiterst pijnlijk, want
er was veel verdrongen. Naast mensen
van 'de andere kant' - bijvoorbeeld
ARP-leden die in het verzet hadden
gezeten - heb ik bijvoorbeeld Dieters
geïnterviewd, het Tweede Kamerlid voor
de NSB uit die streek. Dat was een andere
categorie dan de mensen die bij de SS
gingen; daar heb ik niet mee gepraat.
Het ging ons om de vraag: waarom kon
de NSB toen zo'n grote aanhang krijgen?
Omdat ze mensen volgden die ze
vertrouwden en omdat er niet genoeg
democratische tegenkracht was. Het
waren een soort zwevende kiezers, niet
gebonden aan een zuil. De ARP, de SDAP,
de communisten en de liberalen
organiseerden wel zo'n tegenkracht,
maar waar de sociaaldemocratie en
confessionelen zwak en verdeeld waren,
kon zo'n stroming veel invloed krijgen."
En wat ging je doen toen je
afgestudeerd was?
"In 1979 ging ik 'vervangende dienst'
doen. Vanuit overtuiging, want ik wilde
niet de wapens opnemen en als je wel
in dienst gaat dan moet je toch. Ik
meldde mij aan bij het Rijksarchief in
Groningen. Daar heb ik twee jaar
meegewerkt aan het project van
archivaris De Vey Mestdagh, de
beschrijving van de geschiedenis van de
Joodse gemeenschappen in de provincie
Groningen. Dus 'de andere kant van mijn
doctoraalscriptie'. Ik woonde in Groningen
met zicht op de synagoge. En dan vraag
je je af: 'Hoe kun je zomaar een gewaar
deerde groep van 2000 mensen
vermoorden en er na 35 jaar niet meer
over praten?'
We fotografeerden de inscripties van de
grafstenen en lieten deze vertalen. We
zochten alle families uit, ook als er geen
grafstenen van waren. We beschreven
de geschiedenis van de Joodse
gemeenten, deden interviews. Het werd
steeds meer en op het laatst was het
een heel boekwerk. Ik heb het eerste
boek over Noordoost-Groningen mee
opgezet en uitgegeven. Het project werd
ook door de Joden heel erg gewaardeerd
en is nu net klaar: eind 2010 verscheen
het laatste deel over de Joodse
gemeenschap in Winschoten.
Het was voor mij een heel interessante
tijd: ik kreeg het besef dat het een
fascinerend vak is. Ik ontdekte
de archieven als verklaring van de
maatschappij en de wereld, de archieven
als instrument voor het begrijpen van de
wereld. Die samenhang van geschiedenis
archieven-maatschappij boeit mij nog
steeds heel erg."
En hoe heb je de opleiding aan de
Archiefschool gedaan?
"Onder begeleiding van Jan van den
Broek, gemeentearchivaris van
Groningen, deed ik één dag school en
vier dagen praktijk. Ik heb de inventaris
opgesteld van het archief van de
Diaconie van de Nederlands Hervormde
Gemeente van Groningen, 1594-1950.
Het was een goede, interessante
opleiding, heel grondig. Je moest heel
veel weten maar daar is niets op tegen.
Ik snap niet dat zo'n soort opleiding
er niet meer is."
En na de Archiefschool?
"Ik kon in 1983 vrijwilliger worden
bij het Gemeentearchief, maar ik koos
ervoor om bedrijfsarchivaris te worden
van twee fuserende en verhuizende
ziekenfondsen. Die wilden eigenlijk niet
fuseren maar kregen het opgelegd. Het
ene ziekenfonds had 17 archiefvormers
en een zolder vol archiefmateriaal. Een
gigantische bende die binnen een jaar
moest verhuizen naar één archiefdepot.
Dat was heel leerzaam. Ik ging eerst
naar de directeur met de vraag 'Hoe
doen wij dit?', want zo krijg je de
betrokkenheid van de directeur. Die had
ook wel belangstelling voor het hele
archief, vooral het recente, want daar
was hij afhankelijk van. Dan ga je
werken met de principes van de
Archiefwet, zoals ordening en
toegankelijkheid. Die zijn heel goed
toepasbaar. Eerst maak
je een ordeningsplan. In dit geval hield
ik de archieven van ANOZ en ASPGZ
Ziekenhuis uit elkaar. Dan maak je een
scheiding van algemeen taakgebied
en bijzondere onderwerpen."
Je hebt toch ook bij de CAS gewerkt?
"In 1984 ben ik inderdaad begonnen
bij de Centrale Archief Selectiedienst.
Onno Hartong en Janneke Ellerbroek-
Wellinga waren er. Later kwamen onder
meer Rienk Jonker en Aike van der
Ploeg erbij. We moesten met werklozen
en haast geen kader de negentiende-
eeuwse rijksadministratie behandelen,
waar ze in Den Haag niet goed
uitkwamen. Het moest ook opschieten:
16 kilometer per jaar met traditionele
middelen en werkmethodes die niet
waren aangepast aan de gevraagde
snelheid. Het ene archief moest ook een
meer intensieve bewerking hebben dan
het andere. Daar moesten we een
goede methode voor zoeken. Het was
buitengewoon leerzaam, vooral als
je kwaliteit kunt afleveren en een
methodiek kunt ontwikkelen. We
werkten ook altijd in teamverband."
nummer 4 2011 43