Onno Boonstra en Anton Schuurman
(red.), Tijd en ruimte: Nieuwe
toepassingen van GIS in de
alfawetenschappen
Utrecht (Matrijs 2009), ISBN 978-90
5345-388-9, 231 blz. 29,95.
Een alfawetenschap is een spel tussen
onderzoeksvraag en bronnen. In deze
moderne tijd worden veel bronnen
verwerkt in datasets en wordt er
gebruikgemaakt van een computerhulp
middel om deze datasets te analyseren.
Boonstra en Schuurman schreven en
redigeerden in het boek Tijd en ruimte:
Nieuwe toepassingen van GIS in de
alfawetenschappen 16 hoofdstukken
waarin Geografische Informatiesystemen
(GIS) een rol spelen in een alfawetenschap.
Naast de twee inleidende hoofdstukken
van de redacteuren zijn veertien
hoofdstukken opgenomen van de hand
van verschillende auteurs. In elk van
deze hoofdstukken is een rol weggelegd
voor een geografisch databestand en
een onderzoeksvraag. In sommige van
de hoofdstukken speelt de onderzoeks
vraag de hoofdrol, in andere hoofdstukken
wordt voornamelijk een databestand
gepresenteerd en aangegeven welke
onderzoeksvragen hiermee zouden
kunnen worden beantwoord.
In meer dan eenderde van de hoofdstukken
worden door de onderzoeker zelf
databestanden opgebouwd die de
onderzoeksvraag moeten helpen
beantwoorden: in deze hoofdstukken
staat de onderzoeksvraag centraal.
Bij onderzoek dat bij het Meertens
Instituut wordt verricht, worden
waarnemingen over voornamen,
dialecten en toponiemen op een kaart
afgebeeld. Hiervoor worden eigen
datasets en kaartsystemen ingezet.
Geavanceerde wiskunde wordt niet
geschuwd en deze kan in de eigen
systemen worden ingebouwd.
De datasets en systemen hebben
een thuis bij het Meertens Instituut.
De vindplaats en beschikbaarheid van
de datasets van andere onderzoekers
is niet altijd duidelijk. Onderzoekers
naar bijvoorbeeld de stadsrand van
Haarlem of de levensstandaard in
Noord-Nederland bouwen ook hun
eigen kaarten en datasets op, maar
het is onduidelijk waar deze voor
controle of hergebruik kunnen worden
teruggevonden.
Door een lokaal ontwikkeld GIS te
gebruiken, bijvoorbeeld tot stand gebracht
door een archiefdienst, kan zonder extra
werk in digitalisering een historische
onderzoeksvraag worden beantwoord.
Voorbeelden hiervan zijn de historische
atlassen van Delft en Nijmegen. Van
Delft is een professioneel onderzoeks
resultaat over de sociale geschiedenis
van de stad in dit boek opgenomen.
In het boek worden vier bovenregionaal
dekkende datasets ten tonele gevoerd.
De bekendste is de Historische
Steekproef Nederland (HSN), die voor de
gelegenheid is gekoppeld aan een kaart
om regionale variatie van analfabetisme
te onderzoeken. Het project Historisch
Grondgebruik Nederland (HGN) maakt
gebruik van gescande topografische
kaarten om het grondgebruik in 1900
te analyseren. Twee artikelen hebben
betrekking op het HISGIS Fryslan.
Dit omvat op dit moment voornamelijk
de noordelijke provincies, maar heeft
de ambitie uit te groeien tot een
landelijk dekkend GIS van gevectoriseerde
kadasterkaarten van 1832.
Ook het GIS dat is ontwikkeld in het
kader van Kennisinfrastructuur Cultureel
Erfgoed (KiCH) heeft een landelijke
dekking. Maar deze is niet primair
bedoeld om historisch onderzoek te
ondersteunen. Zij ondersteunt ruimtelijk
ontwerpers en bestuurders door hen
kennis te verschaffen over
archeologische, landschappelijke en
gebouwde monumenten. Ook het
hoofdstuk over het Romeinse aquaduct
in Tongeren (België) wijkt in die zin af,
omdat ook hier een GIS wordt gebruikt
om beleid (voor het behoud van het
monument) te ontwikkelen.
De meeste geografische bronnen die in
de laatste tien jaar beschikbaar zijn
gekomen, komen in dit boek aan bod.
Maar één landelijk dekkend GIS
ontbreekt overduidelijk: WatWasWaar.
Ook blijken maar in twee hoofdstukken
datasets te zijn gebruikt die door
archiefdiensten zijn vervaardigd
(namelijk Delft en Nijmegen). Dit roept
de vraag op waarom dat is.
Het boek geeft een overzicht van de
diversiteit van de disciplines die gebruik
maken van GIS bij hun doelstelling. Het
boek levert inzicht in de variatie van
onderzoekers die een archiefdienst met
haar bronnen en datasets kan (moet?)
ondersteunen. Maar pas op: ook de
moeilijkheidsgraad van de hoofdstukken
is erg divers. De complexiteit varieert
van een globale inleiding in een
GIS-omgeving tot beschrijvingen van de
wiskunde die nodig bleek om de
onderzoeksvraag te beantwoorden.
Ivo Zandhuis redacteur Archievenblad.
nummer 8 2010 49