Personal coach Bert Sliggers Column Hij leerde me dat de doop niet altijd een geboortedag oplevert en dat begraven worden meestal niet op de sterfdag gebeurt. Ik zag op papier wanhopige ouders voor de vierde keer hun dochtertje Heiltje noemen, in de hoop dat dit meisje zou blijven leven. Ik ontdekte voornamen die eeuwen meegingen in onze familie, met af en toe wat import van een moederskant. Na een dag schrijven was mijn schriftje bijna vol. Het moment dat ik opeens met mijn voorouders in de zeventiende eeuw was beland, kan ik me nog goed herinneren: een opwinding op zo'n stille studiezaal die ik alleen met mijn Omdat familie van vaderskant uit Leiden kwam, was deze stad de aangewezen plaats voor mijn stamboomonderzoek. Mijn opa had de aanzet al eens gegeven: een kwartierstaat die verzand was in vraagtekens en een stamboom die aan het einde van de achttiende eeuw aan hetzelfde euvel leed. Net 14 jaar oud trapte ik in een herfstvakantie van Haarlem in no time naar het Leidse Gemeentearchief, waar een behulpzame medebezoeker me begeleidde bij mijn eerste onzekere schreden op het genealogische pad. Hij had mij bij de balie mijn familie naam bijna aarzelend horen uitspreken, waarna hij mij fluisterend kon meedelen dat er nog steeds mensen met die naam in Leiden woonden. Ik gloeide van opwinding; ik zat helemaal goed! Terwijl de archief beambte aan anderen dikke dossiers met linten of in dozen uitdeelde, nam mijn buurman mij mee langs tal van genealogische geneugten. Hij had wel aardigheid in die jongen met dat lege schriftje. mentor kon delen. Het gebeurde aan het eind van die dag dat 'geboren te Leiden' geen vanzelfsprekendheid meer was, omdat een verre voorzaat uit Bentheim kwam om hier het Leidse bier te kuipen. Mijn buurman haalde er een atlas bij en opeens werd me duidelijk dat onze familie uit het buitenland kwam, uit Duitsland maar liefst. De afstand Leiden-Haarlem heb ik nog nooit zo snel op mijn fietsje afgelegd en geheel buiten adem scandeerde ik bij thuiskomst: "We komen uit Duitsland!" Mijn vader, die in de oorlog enkele familieleden had verloren en nog steeds een enorme hekel aan Duitsers had, deelde absoluut niet mee in mijn feestvreugde. Ik kom nog regelmatig op studiezalen waar ik onzekere mensen zie binnenkomen met een leeg schriftje. Dan hebben ze al heel wat hobbels genomen. Geld wisselen voor een kluisje, een pasje laten aanmaken, zeggen waar je voor komt, naar de computer, invoeren van allerlei data: tafelnummer, datum, archiefnummer, inventarisnummer. En dan maar wachten. Gelukkig zijn er ook archieven waar je nog een ouderwets papiertje moet invullen. Dan zie je tenminste wat er gebeurt. Als ik op een archiefstuk moet wachten, observeer ik nieuwkomers. Krijgen ze wel alle relevante informatie en daarna de juiste bronnen op tafel? Ik weet wat je allemaal mist aan het begin van je onderzoek. Zo waren er vroeger op het Haarlemse gemeentearchief ritsen metalen bakjes met kaart systemen die de meest obscure bronnen ontsloten, vaak het werk van particulieren maar wel toegankelijk voor iedereen: huisnamen, beroepen, brouwersnamen uit notariële archieven. Ze hebben me heel wat schatten opgeleverd. Ook in Amsterdam had ik mijn favoriete bakjes. Sinds de automatisering zijn ze er niet meer. Daarom pleit ik voor mentoren, mensen die de bronnen als hun broekzak kennen. Ze zeulen niet met stukken, maar schuiven bij je aan. Ze helpen je met het oude handschrift en relevante literatuur. Hoe zoek ik de geschiedenis van mijn huis uit en waar woonden mijn overgrootouders? Als je nog niet aan het mentorschap toe bent, dan wil je wellicht je kennis anderszins delen. Straks heeft ieder archief een lijst met onderwerpen die op dat moment op de studiezaal worden uitgeplozen. Het begin van een mooi contact, een leuke samenwerking of een relatie... Tekening: Peter Vlot. nummer 8 2010 47

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2010 | | pagina 47