Transparanter Toekomst waterschap Nederland is het land van rivieren en dijken. Detail van een kaart van de polder Laag Hemaal en de Waal bij Rossum (Gld.) en Alem (coll. Brabants Historisch Informatiecentrum). Er veranderde nog veel meer. Met de Waterschapswet en het Waterschaps- besluit is het waterschapsrecht veel eenvormiger en transparanter geworden. De invloed van de provincie is daarmee afgenomen en die van het Rijk versterkt. Het takenpakket is vanaf 1970 uitgebreid met het waterkwaliteits beheer inclusief het zuiveringsbeheer, wat de bestuurlijke en maatschappelijke positie van het waterschap aantoonbaar heeft vergroot. De recente Waterwet heeft ook het (kwantitatieve) grond- waterbeheer grotendeels aan het waterschap toebedeeld en kent naast het Rijk alleen het waterschap als 'beheerder'. Het bestuur is uitgebreid en bestaat niet langer alleen uit het 'ongebouwd', maar ook uit ons allemaal (ingezetenen), bedrijven en natuur terreinbeheerders. De ingezetenen- vertegenwoordigers, die de meerder heid van het waterschapsbestuur vormen, worden bovendien direct verkozen. Deze uitbreiding van de bestuurssamenstelling heeft conform de bekende trits belang-betaling- zeggenschap ook een meer solide financiële basis onder het waterschap gelegd. Niet alleen het ongebouwd draagt bij in de kosten, ook de inge zetenen, het 'gebouwd' en natuur terreinbeheerders doen een duit in het waterschapszakje. Anders dan provincies en gemeenten, die hun hand bij het doorgaans arme Rijk moeten ophouden, is het waterschap daardoor grotendeels self supporting. Een Waterschapsfonds is er niet. Alleen voor de versterking van de primaire waterkeringen ontvangen de waterschappen op grond van artikel 7.23 Waterwet bijdragen van het Rijk; de kosten van beheer en onderhoud dragen zij zelf. De 2,3 miljard euro die tegenwoordig jaarlijks door de waterschappen aan belastingen wordt opgehaald, zijn geoormerkt en mogen alleen voor de waterstaatszorg worden ingezet. Dit specifieke element ontlast de rijks-begroting en maakt het waterschap robuust doordat een constante finan cieringsstroom verzekerd is. In veel andere landen is juist dit onderdeel van een goede water governance problematisch met dikwijls rampzalige gevolgen. Alhoewel het waterschap door al deze institutionele wijzigingen veel beter toegerust is om de uitdagingen van de komende jaren (klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking) succesvol aan te gaan, woedt momenteel een stevige discussie over het bestaansrecht van dit oer- hollandse instituut. Als je de recente verkiezingsprogramma's mag geloven, heeft het waterschap zijn toekomst vooral achter zich. Bepleit wordt het waterschap op te heffen en het om te bouwen tot provinciale uitvoerings organisatie. Deze discussie mag opmerkelijk worden genoemd. Vriend en vijand zijn namelijk onder de indruk van het goede werk dat de waterschappen verzetten. Nederland is relatief veilig, zeker ten opzichte van veel andere landen, en de water kwaliteit is de afgelopen decennia enorm verbeterd. Algemeen wordt benadrukt dat de expertise en slagkracht van de waterschappen behouden moet blijven. Toch wordt het einde van de waterschappen aangekondigd en met welke argumenten? De hoofdreden is de bestuurlijke drukte. Nederland zou te veel bestuurslagen hebben en dat leidt maar tot stroperigheid. Overtuigt dit argument? Hier lijkt sprake van een regelrechte hype. Iedereen die wel eens de grens oversteekt, merkt dat ons land op dit punt echt niet overbedeeld is. Men realiseert zich daarbij vaak niet eens dat ook andere landen water- schapsachtige instituties kennen, zoals de Duitse Wasser- en Deichverbande, de Engelse Drainage Authorities, de Belgische Polders en Wateringen en de Franse Wateringues. Het verschil met het Nederlandse waterschap is dat dit zich de afgelopen jaren doorontwikkeld heeft tot een krachtige regionale waterautoriteit. Het verwijt van bestuurlijke drukte doet het waterschap, zeker gezien de enorme schaalvergroting, onrecht. Watersnoodramp 1953: dijkdoorbraak in Papendrecht. 14 2010 nummer 8

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2010 | | pagina 14