Obstructie, willekeur en misbruik
Gevolgen
Noten
Europees Verdrag tot
bescherming van de
rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden
anderen"). Echter, Hongarije heeft het
Hof er niet van kunnen overtuigen dat
de weigering "noodzakelijk was in een
democratische samenleving". Daaruit
volgt dat er sprake is van een inbreuk
op artikel 10. Het Constitutionele Hof
had de informatie moeten verstrekken.
Hongarije is door dit vonnis verplicht de
gevraagde informatie te verstrekken.
De tweede uitspraak betreft de zaak
Kenedi tegen Hongarije.3 De Hongaarse
historicus Kenedi wilde de beschikking
hebben over documenten over het
functioneren van de Hongaarse geheime
dienst in de jaren '60, om daarover te
publiceren. Dat werd hem geweigerd,
en hoewel verschillende rechterlijke
vonnissen hem gelijk gaven, kwam de
overheid niet met alles over de brug.
Kenedi legde de zaak voor aan het
Europees Hof, dat vaststelde dat "access
to original documentary sources for
legitimate historical research was an
essential part of the exercise of the
applicant's right to freedom of
expression". Er was sprake van een
belemmering van de informatievrijheid
en vervolgens ging men bezien of deze
belemmering voldeed aan de eisen van
artikel 10, lid 2. Het bleek niet nodig
alle drie eisen langs te lopen, want het
Hof stelde vast dat de weigering de
documenten ter beschikking te stellen
geen grondslag had in de nationale
wet, want er was sprake geweest van
obstructie, willekeur en misbruik van
macht. Daarmee was de inbreuk op
artikel 10 al vastgesteld. Belangrijk:
kennelijk was het niet noodzakelijk
dat de verzoeker een organisatie is.
De positie van burgers en organisaties
die toegang tot overheidsinformatie
willen is met deze ontwikkeling behoorlijk
versterkt. Een weigering kan getoetst
worden aan artikel 10 van het EVRM.
Men kan een kwestie aan het Europees
Hof voorleggen, maar ook de nationale
rechter vragen om artikel 10 EVRM toe
te passen. Interessant is nog de
verhouding tussen de beperkings-
gronden die in de Wet openbaarheid
van bestuur en de Archiefwet staan en
de eisen die artikel 10 lid 2 stelt.4 Het
is voor een overheidsorgaan niet meer
voldoende om één van de daar genoemde
gronden aan te wijzen: een weigering
zal immers ook in het belang moeten
zijn van één van de in artikel 10 lid 2
genoemde doelcriteria, en bovendien
moeten voldoen aan de eis dat hij
noodzakelijk is in een democratische
samenleving. Zo kunnen nu vragen
gesteld worden bij de zogenaamde
absolute weigeringsgronden uit de Wob.
Een overheidsorgaan kan een verzoek
om informatie weigeren omdat de
"eenheid van de Kroon" of de veiligheid
van de Staat in gevaar zou kunnen komen,
maar ook als het gaat om bedrijfs- en
fabricagegegevens. Het "absolute"
schuilt hierin, dat volgens artikel 10 lid 1
van de Wob het overheidsorgaan in zo'n
geval verstrekking van de gegevens
zonder meer kan weigeren, en dus geen
belangenafweging hoeft te maken. Het
is dubieus of dat nu zo nog kan, want de
weigering zal ook "noodzakelijk in een
democratische samenleving" moeten
zijn, en daarvoor is een belangen
afweging in de regel juist onmisbaar.
Dezelfde vraagtekens kunnen geplaatst
worden bij een mogelijke weigering op
grond van "onevenredige bevoordeling"
van een partij, een andere weigerings-
grond die in zowel de Wob als de
Archiefwet voorkomt. Het is moeilijk in
te zien hoe het argument van oneven
redige bevoordeling onder een van de
doelcriteria uit artikel 10 lid 2 EVRM
gebracht kan worden.
De gevolgen voor Nederland van deze
nieuwe lijn in de jurisprudentie van het
Europees Hof voor de rechten van de
mens moeten nog blijken. Duidelijk is
wel dat de positie van informatie-
vragende partijen is versterkt, en dat de
motivering van een weigering documenten
ter beschikking te stellen aan zwaardere
eisen moet voldoen.
1 EHRM 10 juli 2006, rekest no.
19101/03.
2 EHRM 14 april 2009, Rechtspraak
van de Week 2009, 1198.
3 EHRM 25 mei 2009, Rechtspraak van
de Week 2009, 1206.
4 Wet openbaarheid van bestuur,
onder meer in artikel 10; Archiefwet
onder meer in artikel 15.
Tjeerd Schiphof jurist en universitair
docent Universiteit van Amsterdam, team
Archief- en informatiewetenschap,
Faculteit der Geesteswetenschappen,
afdeling Mediastudies.
Artikel 10
1. Een ieder heeft recht op vrijheid
van meningsuiting. Dit recht omvat
de vrijheid een mening te
koesteren en de vrijheid om
inlichtingen of denkbeelden te
ontvangen of te verstrekken,
zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht
grenzen
2. Daar de uitoefening van deze
vrijheden plichten en
verantwoordelijkheden met zich
brengt, kan zij worden
onderworpen aan bepaalde
formaliteiten, voorwaarden,
beperkingen of sancties, die bij wet
zijn voorzien en die in een
democratische samenleving
noodzakelijk zijn in het belang van
de nationale veiligheid, territoriale
integriteit of openbare veiligheid,
het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare
feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden, de
bescherming van de goede naam of
de rechten van anderen, om de
verspreiding van vertrouwelijke
mededelingen te voorkomen of om
het gezag en de onpartijdigheid
van de rechterlijke macht te
waarborgen.
nummer 6 2010 31