Archief in kisten Van tijdelijke aard gevallen nul op het rekest. Die archieven werden namelijk niet in Suriname bewaard, maar in Nederland. En dat in een aantal gevallen al bijna honderd jaar. De staat van de Surinaamse archieven was eind negentiende eeuw al dusdanig alarmerend dat de toenmalige autoriteiten besloten in te grijpen. In 1899 kostte het A.E. Telting, adjunct archivaris op het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, twee maanden om enige orde te scheppen in de Secretarie archieven in Paramaribo. Een verder verblijf op zijn dienstreis naar Suriname was hem niet gegeven. Dat zijn inspanningen geen lang leven beschoren waren, blijkt uit diverse publicaties in de jaren 1910 en 1911 in Nederlandse en Surinaamse kranten en tijdschriften. "De toestand, waarin sommige oude archieven in de kolonie zich bevinden, is van dien aard dat een goed en ordelijk overzicht van de zich daarin bevindende stukken niet mogelijk is." Het ministerie van Koloniën vroeg de algemene rijksarchivaris dan ook of het Algemeen Rijksarchief te Den Haag gelegenheid had om Surinaamse stukken te bewaren, nu de kolonie zo duidelijk blijk had gegeven niet zelf voor zijn archief te kunnen zorgen. Tegen dit ministerieel initiatief om de oude Surinaamse bestanden over te brengen naar Nederland rees in de kolonie natuurlijk verzet, onder andere bij de Archiefraad in Paramaribo. Alhoewel ook dit orgaan ruiterlijk moest toegeven dat de bouw van een degelijk - lees brandvrij - archiefgebouw niet binnen de mogelijk heden lag. En zo kreeg Theodorus Morren, oud-hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief, op 16 september 1915 de opdracht van het Ministerie om de overbrenging van archiefmateriaal naar Nederland voor te bereiden. Toen Morren zich in 1915 in Paramaribo meldde, schreef hij nog diezelfde avond aan zijn baas, de algemene rijks archivaris in Den Haag: "U heeft zeker wel in de dagbladen gelezen van den grooten brand, dien ik den eersten dag van mijn verblijf alhier meemaakte. Mijn zending werd daardoor op ongewenschte wijze gemotiveerd... en de archiefzaak is een brandende quaestie geworden." Voortvarend ging de gepensioneerde Haagse archivaris te werk en verzamelde de nodige archieven voor overbrenging naar het moederland. In het tweede proces-verbaal, waarop de handtekening van Morren prijkt, wordt uitdrukkelijk gesproken over overbrenging van Surinaamse archieven "om te worden geplaatst in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage ter bewaring en in bruikleen onder het uitdrukkelijke voorbehoud, dat zij eigendom der kolonie blijven". In het jaarverslag over 1916 meldt de algemene rijksarchivaris R. Fruin dan ook dat er 128 kisten met Surinaams archief zijn gearriveerd vanuit de gemeentelijke ontsmettinginrichting in Utrecht, waar zij een grondige zuivering hadden De eerste dozen arriveren in Suriname. 20 2010 nummer 6 ondergaan. Bij het uitpakken van de stukken echter bleek Morren zich niet aan de tijdlimiet van 1816 te hebben gehouden. Daar werd in een volgend Koninklijk Besluit een mouw aan gepast door de cesuur van 1816 op te rekken naar 1828. In 1921 werd in Den Haag een nieuwe zending uit Suriname binnengebracht, die eveneens de Utrechtse ontsmettingsroute had gevolgd. Een volgende zending van tien kisten Surinaams materiaal belandde in 1925 in het Algemeen Rijksarchief. Aan de hand van de eerdere correspondentie van Telting bleken de zendingen die tot dusver Den Haag hadden bereikt echter niet compleet. Hierop werd in 1926 het ontbrekende materiaal opgevraagd in Paramaribo, dat vervolgens alsnog - via Utrecht - in Den Haag werd afgeleverd. Ook de limiet van 1828 kwam ter discussie te staan en was inmiddels opgerekt naar 31 december 1845. Een nieuw KB van 12 mei 1930 verving het oude KB van 7 juli 1919 ter zake en zorgde zo voor politieke rugdekking. Prompt werden een jaar later, in 1931, de volgende 42 kisten Surinaams materiaal aan Bleijenburg bezorgd. En nog was de Surinaamse exodus niet ten einde. Op 25 november 1975 vond de definitieve scheiding plaats tussen de rijksdelen met de ondertekening van de Acte van Erkenning van de Republiek Suriname. Maar twee weken voordien zat het archief van het Kabinet van de Gouverneur van Suriname al in het ruim van het motorschip Mercurius op weg naar Nederland. Al gaf Evert van Laar als Rijksarchivaris van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief de verzekering dat het beheer van dit archief van "tijdelijke aard" was. Bovendien was het archief om zijn woorden verder te citeren "in Suriname ontstaan en dat geheel op Suriname betrekking heeft (en) hoort het uiteindelijk beheerd te worden in dat land". Hij was "dan ook bereid het hele bestand naar de Surinaamse archief dienst te laten terugzenden zodra er een deugdelijke bewaarplaats aanwezig is en er een deugdelijk beheer wordt gegarandeerd". Zelfs na 1975 is nog Surinaams materiaal ondergebracht bij het Algemeen Rijks archief. Zo ondertekende op 13 maart 1977 dezelfde Van Laar een Verklaring ilr.t ïtii» Ainniur ■- i.nr* i I..IU ui nu - ti

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2010 | | pagina 20