Hoe vond je uiteindelijk de weg
naar het archief?
"Op het Algemeen Rijksarchief werkte
Sierk Plantinga, die in hetzelfde
studentenhuis woonde als ik. Hij was
een neefje van Ribberink, de algemene
rijksarchivaris. 'Als je archieven zo leuk
vindt, moet je eens met mijn oom gaan
praten', zei hij. En toen ik niet gauw
genoeg een afspraak maakte, deed hij
het voor me. Ribberink raadde mij aan
om me na het doctoraalexamen aan te
melden voor de Archiefschool. Dat heb
ik in 1974 ook gedaan. Ik moest eerst
op gesprek bij Eric Ketelaar, die toen
directeur was. Van mijn cv maakte ik
niet meer dan het was; het had ook niet
veel om het lijf. Het gesprek ging goed,
vond ik, maar Ketelaar zei na afloop:
'Ik geef u één advies: verkoopt u zich in
het vervolggesprek wat beter.' Ik verloor
in de tweede ronde dus zo ongeveer
elke nuance uit het oog en werd aan
genomen. Ik kreeg meteen een baan
als chartermeester in opleiding aan het
Rijksarchief in Zeeland. Scherft, de
rijksarchivaris, beloofde me een vaste
baan als chartermeester bij gebleken
geschiktheid en als ik het diploma hoger
archiefambtenaar zou hebben behaald."
En hoe beviel het in Zeeland?
"Het Rijksarchief in Zeeland liep in die
jaren voorop met zijn publieksgerichte
activiteiten. In 1968, toen in het Abdij
complex plaats voor het archief werd
ingeruimd, had Scherft bedongen dat er
een expositieruimte zou komen.
De organisatie van de tentoonstellingen
kreeg ik bij mijn aanstelling op mijn
bordje. Ik had er mijn handen vol aan,
zodat ik pas in 1977 het tweede deel
van mijn archiefexamen kon doen.
We hadden een route door het depot
langs alle topstukken. Eén van die top
stukken was het negotieboek van de
Middelburgse Commerciecompagnie. Je
kon erin lezen hoeveel slaven ze op de
kust van Guinee hadden gekocht, tegen
welke prijs, hoeveel er onderweg waren
gestorven, wat dat de Compagnie had
gekost en hoeveel de overlevende
slaven bij verkoop in Suriname en
Curacao hadden opgebracht. Achter de
harde cijfers uit het negotieboek ging
een geschiedenis schuil waarover ik
nooit had gehoord of gelezen en die
me niet meer los zou laten."
Je werd op jonge leeftijd al benoemd
als rijksarchivaris. Hoe ging dat?
"Toen Scherft in 1980 vertrok, werd ik
als rijksarchivaris aangesteld. Ik was met
mijn 33 jaar de jongste rijksarchivaris
ooit. Ik denk dat Ribberink daarmee
duidelijk wilde maken dat je ook als
chartermeester bij de Rijksarchiefdienst
een goed carrièreperspectief had. In die
tijd stapten namelijk veel charter
meesters van de rijksarchieven in
de provincie over naar de provinciale
archiefinspecties die van de rijks
archieven waren afgesplitst, en naar
de grotere gemeentearchieven. Ik heb
onder Scherft veel geleerd, ook hoe het
niet moest. Scherft had altijd ruzie met
Ribberink. Die twee konden niet met
elkaar overweg. Dat was niet goed voor
het rijksarchief. Zeeland werd bewust
gekort om de rijksarchivaris dwars te
zitten. Ik heb me sindsdien altijd voor
gehouden dat gelijk hebben iets anders
is dan gelijk krijgen."
Uiteindelijk maakte je de overstap van
Middelburg naar Den Haag. Wat
betekende dat voor je ontwikkeling?
"In 1989 werd Ketelaar algemeen rijks
archivaris. Ribberink had een archivaris
nog beschouwd als de bekende fles wijn
die beter wordt naarmate hij langer ligt,
maar Ketelaar dacht daar anders over.
Hij wilde dat de rijksarchivarissen
zouden gaan rouleren. Dat werd een
vast thema in de functionerings
gesprekken die hij jaarlijks met de
rijksarchivarissen hield. Hij vroeg ook
aan mij waar ik heen zou willen. 'Ik wil
in Middelburg blijven', antwoordde ik.
'Mijn kinderen willen hun vriendjes en
hun pony niet kwijt.' Ketelaar nam hier
geen genoegen mee. 'Waar zie je jezelf
volgend jaar zitten?', vroeg hij voortaan
elk jaar tijdens het functionerings
gesprek. Na twee keer mocht ik niet
meer zeggen: 'In Zeeland.' Ik heb toen
maar gekozen voor een vlucht naar
voren. Toen Roelof Hol rijksarchivaris
PIVOT werd, kwam binnen de Centrale
Directie van de Rijksarchiefdienst de
functie van hoofd ABO (Archiefbeleid en
-Onderzoek) vrij. Ik heb Ketelaar toen
laten weten dat ik die functie wel wilde
waarnemen als ik na anderhalf jaar weer
terug naar Zeeland zou mogen. Dat was
goed. Ik werd voor die periode ook
plaatsvervangend algemeen rijks
archivaris. Ik ging tijdelijk naar Den Haag,
officieel voor drie dagen per week, maar
in de praktijk waren het er meer. Ik was
gewend om vanuit Zeeland naar Den
Haag te kijken, maar ik zag nu de
andere kant van de medaille. Dat was
erg leerzaam. Ik zag bijvoorbeeld dat
projecten niet van start konden doordat
rijksarchivarissen verzoeken om informatie
van de Centrale Directie te laat beant
woordden. Toen ik weer terug was in
Middelburg leverde ik voortaan tijdig de
gevraagde informatie. Ook zag ik toen
pas hoeveel ellende al bij de Centrale
Directie werd afgevangen van de ongein
waar het ministerie de Rijksarchiefdienst
mee lastig viel. Ik heb me in mijn
Roelof Koops (midden) op een bijeenkomst midden jaren '80.
nummer 5 2010 37