Tijdens een historisch getint diner als student te Leiden, begin jaren '70.
wonen omdat mijn vader in 1931 als
natuurkundig ingenieur bij het NatLab
van Philips ging werken. Toen ik drie
jaar oud was, overleed hij. Negen jaar
later verhuisden we terug naar Den
Haag; daar ben ik opgegroeid.
Ik had op de lagere school een juffrouw
die boeiende verhalen over de geschiedenis
kon vertellen. Ik wilde kapitein worden,
maar dat werd kapitein met als bijvak
geschiedenis en daar bleef geschiedenis
van over. Toen ik tegen mijn moeder zei
dat ik later geschiedenis wilde gaan
studeren, zei ze: 'Als je iets graag wilt,
dan moet je het doen en dan zul je er
ook wel werk in vinden.' Om geschiede
nis te kunnen studeren moest je toen
nog naar het gymnasium. Dat heb ik
toen maar gedaan, ook al ligt dat niet
voor de hand als je dyslectisch bent."
Wat vond je zo interessant
aan geschiedenis?
"Wat mij in geschiedenis mateloos
boeide was het Derde Rijk. Tijdens mijn
studie las ik Origins of Totalitarism van
Hannah Ahrend, over het Eichmann-
proces en de banaliteit van het kwaad.
Ik vroeg mij af wat ik zou hebben
gedaan als er in mijn jeugd een Hitler-
jugend zou hebben bestaan. Was ik dan
misschien een potentiële SS-er geweest?
Het thema zou me blijven boeien. Wat
bijvoorbeeld ook indruk op me maakte,
waren de experimenten van Stanley
Milgram over de bereidheid van
proefpersonen om een autoriteit te
gehoorzamen als die hun opdroeg
dingen te doen die in strijd waren met
hun geweten.
Ik heb twee keer eindexamen moeten
doen. Door mijn dyslexie vielen de
klassieke talen niet mee: ik had geloof
ik drieën voor Homerus en Vergilius,
maar ik had wel twee keer een tien
voor geschiedenis. Van 1967 tot en met
1974 studeerde ik Nieuwe en Nieuwste
geschiedenis in Leiden. In mijn derde
jaar maakte ik kennis met het onderwijs,
als invaller bij de Casimir scholen
gemeenschap. Ik gaf daar geschiedenis
aan 2 havo, 2 mavo en 3 mavo. Het
werd een ramp. Ik probeerde de
zelfwerkzaamheid van de leerlingen te
bevorderen, maar hun houding was:
'Als jij geen les geeft, doen wij niet net
alsof we het krijgen.' Na vier weken zei
ik tegen een meisje dat ze kon ver
trekken. 'Nee, blijf toch maar', zei ik
meteen daarna, maar toen ging ze toch.
Dat kwam de rest van het jaar niet meer
goed. Nee, ik vond de leerlingen
individueel wel leuk, maar als groep
niet. Ze deden mij denken aan het
monster Trotteldrom uit het gelijknamige
verhaal van Marten Toonder. Als dat
monster uiteindelijk uiteenvalt, blijkt het
uit een grote drom Trotten te bestaan.
De moraal is dat een menigte altijd een
monster wordt dat ervan houdt dingen
kapot te maken."
Speelde archiefwerk toen al een rol?
"Met archieven was ik in die tijd niet
bezig. Dat werd je ook afgeraden. Je kon
er toch geen werk in vinden. Maar in het
laatste jaar van mijn studie droeg
Woltjer mij voor als student-assistent
bij mevrouw De Vrieze, lector Scandina
vische letteren. Zij werkte aan een
bundel over driehonderd jaar betrek
kingen tussen Leiden en het hof van
koningin Christina van Zweden. Zij had
een student nodig die systeemkaartjes
voor haar vol wilde pennen. Zo kwam
ik erachter dat archiefonderzoek zo'n
beetje het leukste is wat je met
geschiedenis kan doen: detective
verhalen schrijven. Dus studeerde ik af
op een ruzie tussen een koopman uit
Amsterdam en de stad Lübeck, op basis
van bronnen in het Algemeen Rijks
archief. Daarna wilde ik het archief in."
nummer 5 2010 35