Arcni rcmeven: muni ment a en monument a 1 it '-^vïïr onderwijs en onderzoek Monumenta vond de geschiedschrijver Ubbo Emmius (1547-1625) in het archief (in chartophylaciovan de stad Groningen. Emmius stelde verrast vast dat de stad een bewaarster en bewaakster van de gedenkstukken van de Friese geschiede nis was. Emmius en anderen gebruikten de term monumenta voor archiefstukken met historische waarde. Het beheer van de archieven geschiedde echter niet uit liefde voor de geschiedschrijving, maar primair ter bescherming van belangen. Dit aspect komt tot uitdrukking in het Latijnse begrip munimenta, dat letterlijk 'verdedigingswerken' betekent, maar dat Boecken, Papieren en bescheyden, oock Schilderyen en al het geen eenighsints te behouden was" te redden, er veel verlo ren was gegaan door het vuur, "uitgestort over oude gedachtenisse, aanteyekenin- gen, registeren en memorien, misschien oock eenige uyt den eersten algemeenen brandt van de Stadt (1536) noch overge bleven, waer uyt wy noch eenigh licht souden hebben konnen scheppen, 't welck wy nu ontberen moeten." Niet alleen overheden, ook personen en groepen personen vormen archieven. In ons land zijn slechts weinig fami lie- en huisarchieven met stukken ouder dan 1600 aanwezig. Voor het merendeel betreft het dan munimenta: bewijsstukken van rechten en plichten, over het beheer van goederen, over nalatenschappen en processen. Af en toe treft men in deze oude particuliere archieven ook genealo gische stukken aan: net zoals bij steden en staten het geval was, werd de eer van de familie geboekstaafd in en bewezen uit het archief. In de achttiende eeuw komen we het besef van de waarde van wat voorouders hebben gedaan en in geschrifte nagelaten, in verschillende vormen tegen. In familie archieven worden nu behalve munimenta ook monumenta opgeborgen: een verjaars gedicht, een reisjournaal, briefwisseling van particuliere aard (naast ambtelijke en zakelijke stukken) en andere gedenkstuk ken. In 1732 verschijnt Frans van Mieris' Histori der Nederlandsche vorsten. De titel prent vertoont enige putti "yverig bezig in 't doorsnuffelen der gedenkschriften". In de opdracht en het voorbericht prijst - toegepast op geschre ven bescheiden - in over drachtelijke zin ook duidt op de bescherming van administratieve en juridi sche belangen in het alge meen, of nog ruimer: op de bescherming van de eer van stad en staat. Zo defi nieert het Nieuw Woorden- Boek der Regten (1664) munimenta als "bewijs-stuk- ken, geschriften inhouden de be wijs-stukken tot regtvaardiging ende versterking van ieders regt". De stedelijke munimenta dienden niet alleen de stad, maar ook de rechtzoekende burger. De sedert de zestiende eeuw voor geschreven registratie van de overdracht van onroerend goed diende niet alleen fiscale doeleinden, maar ook de rechts zekerheid: de ter secretarie bijgehouden protocollen waren in principe openbaar. Veel verder ging de openbaarheid van de stedelijke en gewestelijke archieven echter niet. Zelfs een regent als Pieter Cornelisz Hooft kreeg in 1634 geen verlof om de Amsterdamse archieven te bestuderen, niettegenstaande zijn aanbod om een eed af te leggen op geheimhouding. Als er verder al inzage werd verleend, dan toch alleen aan een 'officiële' geschiedschrijver die doorgaans onder toezicht moest wer ken. De geheimhouding van en de bemoeienis met de archieven dienden in de eerste plaats een administratief doel: de bescherming van de bestuurlijke belangen van de overheid. Als er vóór de achttiende eeuw in de bronnen sprake is van argumenten voor zorgvuldig archief beheer, gaat het bijna altijd om de waarde van de archieven voor het eigen bestuur. Die waarde strekt zich uit door de tijd en het bewustzijn daarvan zou men als his torisch besef kunnen duiden. Over cultu reel erfgoed wordt niet gerept. Toch vangt men af en toe iets op dat kan duiden op besef van het belang van goed archiefbe heer voor andere dan bestuurlijke doel einden. Wanneer bijvoorbeeld Dirck van Bleyswijck in zijn Beschryvinge der stadt Delft (1667) de stadhuisbrand van 1618 beschrijft, verzucht hij dat, hoewel vele burgers hadden geprobeerd "Stadts onderwijs en onderzoek Van Mieris de vermaardheid der voorou deren, waarvan de gedachtenis een hoog geschat goed is dat aan de nakomelingen is overgedragen. In zijn Groot charterboek (1753) bekent Van Mieris weliswaar dat de oude instellingen waarop de door hem gepubliceerde bronnen betrekking heb ben, geen direct nut in het heden heb ben, maar toch vindt hij ze waardig om aan de vergetelheid onttrokken te wor den, omdat uit de oude instellingen vele nieuwe gesproten zijn. Het door de druk gemeen maken van de oude stukken, deze "zoo dierbaaren schat der oudhee- den", is belangrijk "opdat de ingezeeten (sic) de verdiensten hunner voorvaderen zouden kennen en genieten". Met de pen probeert Van Mieris te doen wat de voorvaderen met de wapenen deden: het bewaren en beschermen van de privileges van de stad. Mocht dat geen direct nut hebben nu, dan toch voor onze nakome lingen, zo hoopt Van Mieris. Deze piëteit is evenwel niet het enige argument om archieven op te sporen en te publiceren. Burgerbewegingen in de achttiende eeuw verlangden openbaar making van de handvesten en privileges, zodat een ieder "tot dersselvs narigt sig daarvan sal kunnen bedienen". Daniel van Alphen, griffier van Leiden, prijst in het voorbericht van het door hem uitgegeven tweede deel van Van Mieris' Beschryving der stad Leyden (1771) de ste delijke regeerders die Van Mieris toegang gaven tot de "handvesten, privilegiën en andere archieven deezer stad, dewelken, als der burgeren eigene goed, aan de getrouwe en zorgvuldige bewaar ing der regeering zyn toevertrouwd". Daarnaast gaat het de achttiende-eeuwer om het gebruik, in de woorden van de Amsterdamse geschiedschrijver Jan Wagenaar, van de "egte gedenk stukken" die naast "de geloofwaardigste schryvers" de bronnen voor de geschied schrijver vormen. Dat bewijzen geschied de met "authenticque stukken". De zich ontwikkelende bronnenkritiek waardeerde de charters en andere archiefstukken die de neerslag vormen van bestuurlijke en juridische handelingen: ze overtreffen kro nieken en andere geschriften "in vaste en onfeilbaare historische bewyzen" en vor men daarom "de onwrikbaarste grondves ten" waarop de geschiedschrijving vertrou wen kan. Bekend is het voorstel van de Zeeuwse afgevaardigde Henricus van Royen in de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks op 22 december 1800. Voor een echte vader landse geschiedenis was onbelemmerde toegang tot de "echte en zuivere bron nen" nodig. Vroeger werden "alle die charters en een onnoemlijken voorraad van de voortreffelijkste bescheiden" als eigendom beschouwd "van verschillende collegiën, die jaloersch op die Bezitting, dezelve voor het oog van eiken anderen verborgen hielden, en trotsch waren op eenen voorraad die nutteloos onder het stof verschoolen lag". Nu echter was die voorraad "het eigendom geworden der geheele natie, en zoude het dan niet meer dan tijd worden, dat ten nutte dier natie daar van gebruik wierde gemaakt?" Van Royen stelde voor alle "authenticque Charters, Stukken en Bescheiden" bijeen te brengen. Vergelijkbaar met de Nationale Bibliotheek (1798) en de Nationale Konst-gallerij (1800), zei Van Royen, diende er een inrichting te komen, waar de oude archieven konden "dienen ten nutte van het Bataafsche Volk in het algemeen en ten dienste, byzonder- lyk, van de beminnaren onzer Vaderlandsche Geschiedenis, welke zouden mogen ver langen daarvan een gepast gebruik te maaken." Van Royens voorstel paste in een tijd waar in een nieuw vaderlands gevoel zich manifesteerde in de kunsten en wetenschappen. Nederlanders "gingen nu op zoek naar datgene wat hen bond, wat ze gemeen schappelijk hadden, in het verleden en in het heden". Het "denkbeeldig vaderland" werd gegrondvest in het erfgoed van de jonge natie, ook in de archieven. De monumentalisering van de oude archieven betekende niet dat ze als muni menta geen waarde meer hadden. Ook in de opruimwoede van de Franse revo lutie werd nadrukkelijk een uitzondering gemaakt voor wat belangrijk was voor de handhaving van rechten. In de instruc tie voor de schrifting (triage) van de oude archieven werd bepaald dat bewaard moes ten blijven de papieren aangaande "ou Ie domaine ou les propriétés publiques, ou l'ordre judiciaire, ou l'histoire, ou les progrès des arts"; de instructie werkte dit beginsel gedetailleerd uit. In het in 1795 bij Frankrijk ingelijfde deel van Limburg werden deze Franse instructies nauwgezet en met verstand uitgevoerd. Elders ble ven in ons land, anders dan in Frankrijk, "de archieven na de Bataafse omwente ling doorgaans intact, op hun oorspron kelijke plaats en in hun oorspronkelijk verband". Vele archieven behielden hun waarde als retro-acta voor nieuw gescha pen of gecontinueerde overheidsorganen en werden om die reden ook bewaard en verzorgd. Maar vele andere oude archieven verloren door de ondergang van het ancien régime Lees verder op pagina 31 Door Eric Ketelaar archievenblad juni 2007 Op 8 mei verscheen het boek Erfgoed. De geschiedenis van een begrip, onder redactie van Frans Grijzenhout. Het maakt onderdeel uit van de serie 'Begripsgeschiedenis', waarin eerder de delen Vaderland, Vrijheid, Beschaving en Burger zijn uitgebracht. In Erfgoed zijn bijdragen opgenomen van Peter van den Berg, Martijn Eickhoff, Willem Frijhoff, Frans Grijzenhout, E.O.G. Haitsma Muiier, Coert Peter Krabbe, Wessel Krul, Lisa Kuitert, Sandra Langereis, Willemien Roenhorst en Eric Ketelaar. Hieronder een bewerking van de bijdrage van de laatste auteur.1 Titelprent van Frans van Mieris' Histori der Nederlandsche Vorsten uit 1732 (coll. Universiteitsbibliotheek Amsterdam). De archiefkist van de Staten-Generaal (coll. Rijksmuseum Amsterdam). Het archief als schatkamer Administratief doel Hendrik van Wijn,'s Lands archivarius van 1802 tot 183 [.Voorzijde van de Van Wijn-penning van de KVAN, tien jaar geleden voor het eerst uitgereikt. Nationaal erfgoed juni 2007 Een Nationaal Archief Jan Wagenaar (1709-1773), geportretteerd doorTibout Regters (coll.Amsterdams Historisch Museum/bruikleen Rijksmuseum Amsterdam). archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2007 | | pagina 14