Processtukken Rijkshofraad grotendeels toegankelijk gemaakt rnrniTii 11 ir special special Om met de instelling zelf te begin nen: in 2004 is er een onderzoek van start gegaan naar de werkzaamheden van de Hofraden van keizer Karei V en zijn broeder, koning Ferdinand I. De Hofraad van de keizer was tijdens diens regerings periode niet continu actief, want Karei hield zich vaak en langdurig buiten het Duitse Rijk op. Wanneer hij wél in het Rijk vertoefde, bezette hij vanaf de derti ger jaren tot in de jaren vijftig van de zes tiende eeuw de zetels in zijn Raad vaak met functionarissen uit de Nederlanden, 'buitenlanders' dus, hetgeen kritiek van de tijdgenoten uitlokte. Voor de perioden van afwezigheid had de keizer zijn broe der Ferdinand, aartshertog van Oosten rijk c.a. sedert 1521 en koning van Hongarije en van Bohemen sinds 1526, met verstrekkende volmachten bekleed. Ook Ferdinand, in 1531 tot Rooms koning gekozen, had zijn (koninklijke) Hofraad. Deze gaat bij de verheffing van Ferdinand tot keizer (1558) vrijwel naad loos over in de keizerlijke Hofraad, die spoedig als Rijkshofraad (RHR) betiteld zal worden. Omdat de praktijk van de hofraad van Karei daarvoor die van de hofraad van Ferdinand beïnvloed had, kunnen wij de regeringsjaren van deze twee Habsburgers als het tijdperk van de vormgeving van de latere RHR beschou wen. De RHR zal in de zeventiende eeuw uitgroeien tot een geduchte concurrent van het Rijkskamergerecht, maar toont in de voorgaande eeuw ook andere trek ken dan die van een rechtsprekend colle ge. Op de voorgrond stond aanvankelijk het uitoefenen - namens de keizer - van toezicht op de in het Rijk uitgeoefende rechtspraak.1 Naast deze 'judiciële' activi teiten ontplooide de RHR steeds tal van werkzaamheden op het stuk van het leenwezen, het verlenen van privileges, het verlenen van vrijgeleides enz. Hoe heeft zich dit activiteitenpalet ten tijde van de twee 'voorlopers' ontwikkeld? Welke rol hebben de al genoemde 'Nederlandse' juristen hierin gespeeld? Gezien het vorenstaande is het door de rechts- en institutionele historici bijzon- Het archief van Venetië. Foto: Roelof Braad. der toe te juichen dat de Kommission fiir Rechtsgeschichte Österreichs van de Oostenrijkse Akademie der Wetenschap pen in samenwerking met het Hans-, Hof- und Staatsarchiv in Wenen een project 'Die Formierung des Reichshofrats (Karl V., Ferdinand I.)' heeft opgezet. De lei ding berust bij de emeritus hoogleraar prof.dr. Wemer Ogris, voorzitter van de vermelde Akademie-commissie (e-mail: werner.ogris@oeaw.ac.at), terwijl de uit voering in handen is gelegd van mw. Mag. D. Eva Ortlieb en de heren Mag. Markus Senn en Martin Wober (e-mail: rhr@oeaw.ac.at). Mw. Ortlieb had een kring van geïnteresseerden trouwens reeds in 2002 op een voordracht over het onderhavige thema vergast die thans in druk voorligt.2 Het archief van de RHR vormde van oudsher een eenheid met dat van de Rijkshofkanselarij. De lotgevallen en opeenvolgende indelingen ervan zijn beschreven door Lothar Gross.3 Voor ons is van belang dat bij een splitsing in 1807 enige bestanddelen in het keizerlijk Hausarchiv zijn opgenomen, terwijl de rest in 1849 naar het beheer door het Staatsarchiv is overgegaan en aldaar deel van de Reichsarchive uitmaakt. Van die rest waren de Lehens- und Gratial- registratur (de Feudalia en de Gratialia) en de Judizialregistratur zeer belangrijke onderdelen. Beide bestanden zijn in een Latijnse en een Duitse expeditie ver deeld. Dit betekent dat er naast de hier onder uitvoeriger ter sprake komende ludizialregistratur met expedities in de Duitse taal (de fadicialia germanicae expe- ditionis) een pendant van dit archief bestaat met dossiers waarin het Latijn gebezigd werd. Dit bestaat slechts uit één reeks, de Judicialia latinae expeditionis. De archivaris Matthias Nowotny heeft in de eerste helft van de negentiende eeuw een repertorium hierop gemaakt (Archiv- Behelf 43). Nowotny registreerde in totaal 693 (uit meerdere dossiers samen gestelde) liassen waarvan volgens de Belgische historicus Joseph Ruwet ten minste eenvierde deel voor de geschiede nis van België (in casu de voormalige vor stendommen Luik, Loon en Stavelot- Malmédy) van belang is.4 In een latere publicatie geeft Ruwet een lijst van circa 1600 voor de vorstendommen Luik, Loon en Stavelot-Malmédy van belang zijnde dossiers welke aanwezig zijn in het archief van de fudicialia latinae expeditionist Het is dus moge lijk dat dit archieffonds in totaal 6.000 tot 7.000 dossiers omvat. In het voormelde Weense Repertorium (AB. 43) wordt een aantal dossiers als 'extradiert' aange duid. Deze berusten thans bijna alle in het Rijksarchief te Luik; zie de Inventaire [des] Procés pardevant le Conseil aulique XVe - XVIIIe s. Liège 1999. De inventaris bevat in totaal 241 num mers, waarvan er 239 procesdossiers betreffen, terwijl nummer 240 (1) acta gratialia behelst, van 1 tot 20, nummer 240 (2) acta gratialia van nummer 21 tot 30; en nummer 241 acta feuda lia, daterend van 1487 tot 1800. Volgens Gross is er in de jaren 1843-1846 een groot aantal RHR- dossiers door de Weense autoriteiten aan België afgegeven (p. 287, 291), maar uit de Luikse Inventaire blijkt dat ook bestanddelen van de Gratialia and Feudalia dit lot ondergingen. Mij is op dit moment onbekend, welke stukken deel uitmaakten van de Germanica expeditio en welke van de Latina. In 1999 zijn er twee projecten gestart die ten doel hadden de moeilijk toegankelijke pro cesdossiers van het Duitstalige deel van het archief van de RHR door middel van een 'virtu eel' repertorium te ontsluiten. Anders dan de 'Latijnse expeditie' bestaat de 'Duitse expeditie' uit meer dan één serie. Wie kennis neemt van het door Gross medegedeelde, kan zonder moei te de gevolgtrekking maken dat het hoog tijd was de toegang tot de desbetreffende bestanden te verbeteren. Inmiddels zijn beide projecten op dit moment beëindigd, maar slechts een ervan is voltooid. Het is gebaseerd op een in 1792 door Nikolaus Wolf, een functionaris van de Rijkshofkanselarij, ondernomen, maar niet vol tooide, poging om de bestanddelen van het toen uit een negental reeksen opgebouwde Duitstalige gerechtelijk archief teutsche Judizial- Registratur) van de RHR te 'herenigen'. De oude series die hij wilde benutten waren de Acta anti- qua, de Denegata antiqua, de Denegata recentiora, de 'Obere Registratur' (de oude reeks Acta amen tia), de Acta primae instantiae, de Acta commissio- nalia, (zij het in mindere mate) de fudicialia mis cellanea, de Relationes van de RHR-leden, de Vota (ad imperatorem) en de dossiers van de recht spraak der Rijksvicarissen die tijdens de interreg na optraden. Wolf wilde alle documenten over één geding in dossiers tezamenbrengen en twee nieuwe reeksen vormen, één van de nog lopen de processen (de Acta amentia die zich in de Obere Registratur bevonden) en één van de reeds afgesloten procedures (de Acta decisa). Een groot repertorium (de Index actorum judicialium)alfa betisch geordend op de namen van de eisers of de rekestranten, zou de toegang op het archief gaan vormen. Ook de naam van de tegenpartij, het onderwerp en de tijdspanne van het proces zouden worden opgenomen. Wolf begon met het opheffen van de series Acta primae instantiae, Acta commissionalia en rechtspraak door rijksvi carissen. Dit materiaal werd in de desbetreffende dossiers ingelijfd. Daarna begon hij met het ver delen van de dossiers van de vier grote oude reeksen (Acta antiqua, de Denegata antiqua, de Denegata recentiora, de Acta amentia in der Oberen Registraturover de twee nieuwe series. Bij het einde van het Rijk (1806) was Wolf met de her indeling van de Acta decisa, de stukken met betrekking tot reeds afgesloten procedures, gevorderd tot in het begin van letter H, terwijl de Obere Registratur van A tot Z was bewerkt. Het repertorium (thans AB.I/1) telde toen acht delen, maar is na 1806 tot zeventien delen uitge breid. Twee oude series (die vanaf de letter H nog niet ontmanteld waren), de Denegata anti qua en de Denegata recentiora, zijn toen, weder om alfabetisch geordend op de namen van de eisers of de rekestranten, na de Decisa in het repertorium opgenomen. Er bleven echter ook belangrijke oude reeksen buiten het repertori um. De oude serie Acta antiqua bleef bestaan (let ter H-Z) en vond geen plaatsje in de nieuwe delen van het Wolfse repertorium. Ook de reek sen Vota en Relationes zijn deels zelfstandig blij ven voortbestaan. Van 1 januari 1999 tot medio 2005 zijn de heer Gert Polster en zijn opvolgers bezig geweest met de ontsluiting van al dit materiaal.6 Zij gebruik ten daartoe een Microsoft Access-Database die - wat de opzet en de inhoudsvelden betreft - in hoge mate geïnspireerd is door het model dat reeds een twintigtal jaren voor de inventarise ring van Rijkskamergerechtsarchieven benut wordt. Het resultaat van deze inspanningen is dat thans de inhoud van alle zeventien delen van het Wolfse repertorium in de database is ingevoerd. Deze bevat in totaal 40.300 num mers, waarvan er circa 38.800 Decisa betreffen en 1.538 Obere Registratur. Omdat Wolf in de eer ste acht delen mede de serie Acta antiqua ver werkt had, maar deze in de delen 9-17 buiten beschouwing liet, zijn de repertorium-delen 9- 17 minder compleet dan de eerste acht. Men treft er slechts weinig processen uit de zestiende Lees verder op pagina 35 32 33 35B Door Paul Nève* De laatste jaren kunnen wij een verheugen de toename bespeuren van de belangstel ling in de geschiedenis van de Rijkshofraad en in het nagelaten archief, dat te Wenen berust. *mo ti iïtro Dl *t«M a*vo f Het archief van de Rijkshofraad Ontsluiting van de procesdossiers archievenblad september 2005 september 2005 archievenblad 3&S55S

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2005 | | pagina 16