e c e n s i e s
ignaïementen
Familienaam verwantschap van geëmancipeerde slaven in Suriname zoeken naar voorouders/
Family name kinship of emancipated slaves in Surinametracing ancestors
literatuur
De afschaffing van de slavernij door
de Nederlandse regering in 1863 wordt
ook wel aangeduid met de term 'emanci
patie'. Deze emancipatie had grote gevol
gen voor de toenmalige Surinaamse
maatschappij. De slaveneigenaren ont
vingen voor iedere vrijgelaten slaaf een
premie van de Nederlandse overheid, als
compensatie voor het wegvallen van het
arbeidspotentieel. Als alternatief voor de
inzet van slaven werden door de voorma
lige slaveneigenaren contractarbeiders
geworven in Nederlands-Indië, India en
China. De voormalige slaven werden
voor een periode van tien jaar onder
staatstoezicht geplaatst. In deze periode
waren vrijgelatenen tussen de vijftien en
zestig jaar verplicht een arbeidsovereen
komst af te sluiten. Deze maatregel was
vooral bedoeld om te voorkomen dat de
voormalige slaven massaal de plantages
zouden verlaten, waardoor de plantage
economie zou instorten. Pas na de perio
de van staatstoezicht kregen de voorma
lige slaven het volledige burgerrecht.
Om voor de tegemoetkoming van 300
gulden per slaaf in aanmerking te komen
dienden de slaveneigenaren aan de over
heid een opgave te verstrekken van het
aantal slaven waarover zij beschikten.
Deze opgaven werden voor 1863 verza
meld en genoteerd in het zogenoemde
Borderel van Aangifte, waarin enkele
gegevens over de individuele slaven
waren opgenomen, zoals naam, geslacht,
leeftijd of geboortejaar en beroep. Ook
werd in de borderel vermeld of de slaaf
recht op 'manumissie' (recht op vrijdom)
had verkregen.
Met het oog op de emancipatie werd aan
de meeste slaven een familienaam toege
kend, waarna zij werden ingeschreven in
het Emancipatieregister van het Centraal
Bureau voor Burgerzaken. Daarin werden
genoteerd de familienaam van de slaaf,
diens voornaam, leeftijd, naam voor
1863, familierelaties en de naam van de
plantage.
In totaal ging het in Suriname om een
aantal van bijna 35.000 slaven. Zij waren
werkzaam op 232 plantages.
Enkele jaren geleden zijn, onafhankelijk
van elkaar, twee projecten opgestart om
een gegevensverzameling of databank
aan te leggen van de in 1863 vrijgelaten
slaven aan de hand van de gegevens uit
de Borderel van Aangifte en het
Emancipatieregister. Het ene onderzoek
betreft dat van prof.dr. Humphrey
Lamur, hoofd van The Centre for the
Study of the African Diaspora aan de
Universiteit van Amsterdam, het andere
onderzoek betreft dat van drs. Okke ten
Hove, verbonden aan het Instituut ter
Bevordering van de Surinamistiek (IBS).
De databank die Lamur heeft samenge
steld is gepubliceerd in de vorm van twee
volumineuze banden in een cassette, de
databank van Ten Hove is te raadplegen
via internet, op de website van het
Nationaal Archief, historische database
Suriname: Vrij in Suriname.
Het was toch even puzzelen om te ach
terhalen wat de overeenkomsten en de
verschillen tussen de twee onderzoeken
zijn. Lamur geeft in de twee banden een
alfabetisch overzicht van 35.000 geë
mancipeerde slaven. Ten Hove heeft
meer gegevens per persoon opgenomen,
maar in zijn databank zijn momenteel
slechts de namen van 4.320 vrijgelate
nen te raadplegen. De komende tijd
wordt zijn databank verder aangevuld.
In de inleiding die Lamur heeft geschre
ven bij de door hem samengestelde data
bank vertelt hij onder andere over de
hobbels die hij tegenkwam bij zijn
onderzoek. Het lukte niet om voldoende
geld te verzamelen voor het project,
waarna hij besloot het in zijn vrije tijd
uit te voeren. De samenwerking met
andere onderzoekers, die ook een soort
gelijk onderzoek waren begonnen, mis
lukte omdat er verschil van inzicht was
in het verwerken van de gegevens. De
samenwerking die hij zocht bij het
Nationaal Archief in Den Haag ketste af
omdat men daar ai met anderen samen
werkte. Toen Lamur dan maar alleen met
zijn onderzoek aan de slag ging, stuitte
hij weer op het probleem dat een balie
medewerker bij het Nationaal Archief
hem weigerde de borderellen van aangif
te uit het archief van de Algemene
Rekenkamer ter inzage te geven omdat
deze voor de onderzoeker waarmee het
Nationaal Archief samenwerkte (Ten
Hove) waren gereserveerd. Lamur kon
zelfs de stukken niet inzien op de dagen
dat die andere onderzoeker ze niet nodig
had. Dit verhaal komt op mij, als archi
varis, een beetje vreemd over. Het gaat
hier om stukken waarop geen openbaar
heidsbeperking berust en de ene onder
zoeker heeft niet meer recht op inzage
van stukken dan de andere.
Lamur gaat in het eerste deel uitgebreid
in op het belang van de door hem
samengestelde databank van de slaven
bevolking. De tekst is in het Nederlands
en in het Engels geschreven. Met zijn stu
die biedt hij inzicht in verschillende
aspecten van het gezinsleven van de sla
venbevolking die in 1863 de vrijheid
30
literatuur
kreeg, waaronder huwelijk, vaderschap,
pleegvaderschap, verwantschapsrelaties
en erkenning van kinderen. De databank
die in de publicatie is opgenomen is vol
gens Lamur onmisbaar voor personen die
van hun familie een stamboom willen
maken. Voor mij, bekend met het gene
alogisch onderzoek in Nederland in het
algemeen en in Zeeland in het bijzonder,
was deze omschrijving toch wel een eye-
opener. Met heel andere bronnen dan die
wij in Nederland kennen, is het voor
andere bevolkingsgroepen mogelijk om
genealogisch onderzoek te doen.
Aan de hand van de publicatie van
Lamur krijg je inzicht in de wijze waarop
familierelaties bij de Creoolse negerbe
volking van Suriname in elkaar stak én in
de wijze waarop familienamen bij deze
bevolkingsgroep zijn ontstaan. Tot het
begin van de negentiende eeuw hadden
de slaven geen westerse familienaam.
Degenen bij wie dat wel het geval was,
droegen achternamen die uit twee of
meer woorden bestonden, namelijk het
voorzetsel 'van' gevolgd door de achter
naam van de vroegere eigenaar van de
slaaf. Hierin kwam in 1828 verandering
met het besluit van de overheid dat iede
re vrije slaaf een familienaam moest heb
ben. In 1863 kregen de bijna 35.000 geë
mancipeerde slaven een familienaam
toegekend door de districtscommissaris.
De bedoeling was om verwante personen
eenzelfde familienaam toe te kennen,
ook al woonden zij niet op dezelfde plan
tage. Een aantal slaven was echter niet
tevreden met hun nieuwe naam en koos
een andere naam. Dit bemoeilijkt overi
gens wel het onderzoek naar de verwant
schap tussen de verschillende personen.
Wat betreft de voornamen die slaven
voor 1863 voerden, was er sprake van
een grote verscheidenheid. Sommige sla
ven hadden Nederlandse namen, zoals
Adriaan en Helena, anderen hadden
'gecreoliseerde' versies van Nederlandse
namen, zoals Brampie voor Abraham. Er
waren ook slaven die West-Afrikaanse
dagnamen droegen. Meisjes die Adjuba
heetten, waren vernoemd naar hun
geboortedag, de maandag. Bij de registra
tie van de slavenbevolking in het
Emancipatieregister in 1863 werden de
Afrikaanse namen in veel gevallen ver
vangen door Nederlandse of 'gecreoli
seerde' Nederlandse namen.
De databanken die Lamur en Ten Hove
hebben gemaakt, stimuleren als het ware
een tweede emancipatiegolf, maar dan
voor de nakomelingen van de in 1863
geëmancipeerde slaven. Door de verza
melde persoonsgegevens kunnen zij
onderzoek doen naar hun voorouders,
die indertijd zelf - of wier voorouders in
de achttiende eeuw - door de vele slaven-
transporten naar Suriname waren ver
voerd om op de plantages te werken.
Samen met de via de website van het
Nationaal Archief beschikbare databan
ken van andere bevolkingsgroepen in
Suriname en Curasao beantwoorden
deze databanken in de behoefte van deze
nakomelingen om meer te weten te
komen over hun afkomst en identiteit.
Bovendien laten deze gegevensverzame
lingen zien dat het onderzoek naar voor
ouders niet alleen een blanke aangele
genheid is.
Van Solidus tot euro.
Geld in Nederland in
economisch-historisch en
politiek perspectief
Het boek is een bundeling van de
(bewerkte) voordrachten van een gelijk
namig symposium dat in 2002 in Leiden
werd gehouden onder auspiciën van de
Stichting Archeologie en Historie en
nummer drie in de SHCI-reeks. De
invoering van de euro per 1 januari 2002
was de aanleiding om samen met het
Koninklijk Penningkabinet in Leiden
(nu voortgezet in het Geld- en bankmu-
seum in Utrecht) eens te kijken naar de
archeologie en historie van het geld in
Nederland vanaf de Romeinse tijd. De
titel is niet meer dan een verzamelnaam
voor de artikelen die over het muntpor-
tret, de munten als archeologische
vondst en de economische en politieke
aspecten van munten gaan. Voor archi
varissen is zeker het artikel van H.W.
Jacobi interessant: 'Een archivalische
schatvondst uit 1597', waar 'het appeltje
voor de dorst' in de boedel van Maria
Gerytsdochter en Claes Pieterszoon te
Leiden in het Weeskamerarchief zo
gedetailleerd en in de context van de
overige bezittingen is beschreven, dat
deze veel leert over de economische
betekenis ervan. Ook het artikel van Cor
de Graaf over de zestiende-eeuwse valse
munterij door 'De bende van Anthonis
van Eembrugge' baseert zich volledig op
archiefonderzoek. Deze bekwame munt-
Van Solidus
tot Euro
slager was zo goed met zijn falsificaties
dat ze nog steeds in vele muntverzame
lingen voor echt doorgaan. Wat in
archieven ook voorkomt zijn (ingetrok
ken) assignaten. N.L.M. Arkesteijn
betoogt in zijn bijdrage 'Met de bajonet
op de keel. Inkopen met ongedekt papier
geld' dat je dit soort uit omloop genomen
geldbiljetten nog veel in archieven kunt
tegenkomen. (RB)
31
H.E. Lamur
KIT Publishers, Amsterdam, 2004
ISBN 90-6832-190-0, 1459 biz., 175,00
archievenblad
mei 2005
Leo Hollestelle,
Zeeuws Archief
Signalementen door Roelof Braad, Peter Sijnke, Harry Strijkers en Ivo Zandhuis.
E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.)
Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004
ISBN 90-6550-829-5, 176 blz., 19,00
CrU m NtdnlanJ in
ntumHinh-biilanurl)
im poiilitk 'pétpKtitf
mei 2005
archievenblad