Onderzoeksjournalistiek in de praktijk Inlichtingen uit de Oost, perscensuur en Nieuw-Guinea J Nieuw-Guinea Nieuw-Guinea Na de beëindiging van de oorlog in het Verre Oosten, augustus 1945, vond gedurende de daaropvolgende vier jaar een hevige strijd plaats tussen het Nederlandse leger en de Republiek Indonesië. Tegelijkertijd werden bespre kingen over de politieke status van de nieuwe republiek gevoerd. Over Nieuw- Guinea, het laatste deel van het voorma lige Nederlands-Indië, werd op dat moment nog geen beslissing genomen. Tijdens de Haagse Rondetafelconferentie in 1949 werd met betrekking tot Nieuw- Guinea als compromis bereikt dat dit gewest voorlopig niet aan Indonesië zou worden overgedragen, maar dat op korte termijn verder onderhandeld zou wor den. Het jaar daarop werd inderdaad drie keer over Nieuw-Guinea gesproken, ech ter zonder resultaat, aangezien Neder land Nieuw-Guinea niet wenste prijs te geven. Bij de kabinetsformatie van 1951 was besloten niet meer verder te onderhande len over de status van Nieuw-Guinea. Eind 1954 maakte Indonesië de kwestie aanhangig bij de Verenigde Naties (VN). Een resolutie waarin voorgesteld werd dat beide landen, Nederland en Indo nesië, het overleg over de conflicten rond Nieuw-Guinea voort zouden zetten, haal de in de Algemene Vergadering niet de vereiste meerderheid. In de loop van 1960 verbrak Indonesië de diplomatieke betrekkingen met Neder land. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Luns bracht begin 1961 een bezoek aan de Verenigde Staten, waar hij onder meer met presi dent Kennedy sprak over Nieuw-Guinea. Kennedy was toen "niet uitgesproken pro-Nederlands maar toch ook niet uitgesproken pro-Indonesisch. President Kennedy was een man die nogal aarzel de," aldus Luns.1 De Amerikaanse hou ding veranderde nadat Kennedy's broer Robert begin 1962 een bezoek aan Nieuw-Guinea had gebracht. Vanaf dat moment kozen de Verenigde Staten de zijde van Indonesië. Vanaf 1961 veranderde de Nederlandse houding en werd nagedacht over een mogelijke soevereiniteitsoverdracht. In de Algemene Vergadering van de VN werd op 26 september het Nederlandse voorstel besproken om Nieuw-Guinea onder toezicht van de VN te plaatsen waarbij het recht op zelfbeschikking van de bevolking gewaarborgd werd, het zogenaamde plan-Luns. Noch Indonesië noch de Verenigde Staten zagen iets in dit voorstel. Ook andere resoluties haal den geen meerderheid. Soekarno gaf op 19 december 1961 het bevel om over te gaan tot de bevrijding van West-Irian. Tegelijkertijd kondigde hij een algehele mobilisatie af. In de eerste maanden van 1962 voerden Indonesische militairen infiltraties op Nieuw-Guinea uit, die tot een koerswijziging in de Amerikaanse politiek leidden. De Verenigde Staten waren bevreesd dat Indonesië voortaan een anti-Westerse politiek ging voeren. Om dit te voorkomen werd in Washing ton overlegd. Dit overleg liep op niets uit. Hierop kwam Ellsworth Bunker, een Amerikaanse diplomaat, met een voor stel dat voorzag in een soevereiniteits overdracht aan Indonesië na een inte rim-periode van twee jaar waarin de VN het gezag op zich namen. Tevens werd voorgesteld om een volksstemming te laten houden om zo de Papoea's over hun toekomst te laten beslissen. Dit voorstel werd door zowel Indonesië als de Verenigde Staten omarmd, waarna ook Nederland dit aanvaardde als start voor verdere onderhandelingen. Op 15 augustus 1962 werd het Akkoord van New York gesloten, waarin besloten werd de interim-periode te verkorten tot slechts acht maanden en dat uiterlijk eind 1969 de volksstemming (the Act of Free Choice) zou moeten plaatsvinden. Nederland ging akkoord en deed afstand van Nieuw-Guinea. Het land kwam, met ingang van 1 oktober 1962, als gevolg van het Bunker-plan tijdelijk onder toe zicht van een bestuurscommissie van de VN, waarna op 1 mei 1963 de bestuurs- overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië plaatsvond. Nieuw-Guinea werd een provincie van Indonesië en heette vanaf dat moment Irian Jaya. De rol van de verschillende inlichtingen diensten bij de kwestie Nieuw-Guinea zal uit de archieven van bijvoorbeeld de Marine Inlichtingendienst (MARID) en de Centrale Veiligheidsdienst moeten blijken. In 1994 constateerden de onderzoe kers De Graaff en Wiebes dat een groot aantal archieven van de Inlichtingen dienst Buitenland (IDB) illegaal vernietigd was. Deze constatering leidde tot Kamer vragen van Valk en Van Oven en uitein delijk tot het, in 1997, instellen van de parlementaire Werkgroep Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Het eindrapport van de Werkgroep-Valk leidde ertoe dat de Militaire Inlichtingendienst (MID), en ook de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), geen archieven meer mocht ver nietigen. Daarnaast zegde de toenmalige minister van Defensie, Voorhoeve, de Tweede Kamer toe dat bij de MID het archief in kaart gebracht en beschreven zou worden. Na bewerking zou dan over dracht aan de Rijksarchiefdienst plaats vinden. Op dat moment was er zo'n 250 meter archief van de MID bekend. Het archief van de MARID Nederlands Nieuw-Guinea is het eerste archief dat vol gens deze afspraak overgedragen is. Voor dit archief werd in goed overleg met inmiddels de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) gekozen, omdat in dit geval de veiligheid van de staat niet meer in het geding is terwijl het Nationaal Archief voor dit bestand veel belangstel ling verwachtte. Dit archief is zelfs het eerste archief van een mili taire inlichtingendienst dat is overgedragen aan een archiefbewaarplaats. Vanaf 1997 onderzocht de CAS welke inlichtingenarchieven bij Defensie aanwezig waren, de omvang van deze bestanden en de mate van toegankelijkheid. Gedurende het onderzoek bleek al snel dat de 250 meter een voorzichtige schatting was. In totaal werd ruim 1400 meter archief aangetroffen. In 1998 begon de inventarisatie van het MARID- archief Nederlands Nieuw-Guinea. De inventaris werd als volgt ingedeeld: algemeen (toegangen voor het archiefbeheer), organisatie, personeel en taakuitvoering. De rubriek taakuitvoering is inge deeld volgens de systematiek zoals deze destijds door de verschillende auteurs van De Nederlandse Strijdkrachten in Nieuw-Guinea, die deze archieven als eersten mochten raadplegen, is gehanteerd.2 Archiefbescheiden die niet in deze verzameling waren opgenomen, zijn toch zo veel mogelijk binnen de door hen toegepaste systematiek geplaatst. Als cesuur is gekozen voor 1945, het jaar van het einde van de Japanse bezetting en het jaar waarin Nederland het gezag weer overnam, en voor 1963, het jaar waarin het bestuur van Nieuw- Guinea overging naar Indonesië. Nadat de Koninklijke Marine het bevel over Nederlands Nieuw-Guinea in handen kreeg, werd •het archief van de inlichtingendienst van de Landmacht op 8 maart 1955 door de stafofficier inlichtingen in Hollandia overgenomen. Het werd daarbij in een aantal delen gesplitst: een deel werd bestemd voor gebruik door de stafoffi cier (terreinstudies, gegevens over infiltraties, screenings-rapporten van personeel, kaartsyste men van prauwen, schepen, regio's en Indonesische militairen en krijgsmachtonderde len), een deel voor MARID-Den Haag (onder andere extra-exemplaren van stukken die de staf officier inlichtingen reeds in zijn bezit had). De overige archiefstukken werden overgedragen aan vertegenwoordigers van bestuur en politie in Nederlands Nieuw-Guinea. Reeds bij het schrijven van De Nederlandse Strijdkrachten in Nieuw-Guinea werd het archief van de MARID en van de stafofficier inlichtingen Nieuw-Guinea 'in verband met de chaotische toe stand, waarin de bescheiden werden aangetrof fen' door de auteurs geschoond en geordend.3 Dit had tot gevolg dat de archiefbescheiden niet lan ger geordend waren naar de oorspronkelijke archiefvormer, maar onderwerpsgewijs. Bij deze bewerking werden het kaartmateriaal en de kaart systemen buiten beschouwing gelaten. Om te voorkomen dat documenten in handen van Indonesië terechtkwamen, werd een deel van de archieven door de MARID reeds in Nieuw- Guinea vernietigd. Een groot aantal stukken werd door 'verbranding en verpulvering' vernietigd, waarvoor processen-verbaal van vernietiging werden opgesteld. Het betrof hier onder meer MARID-pubiicaties, telegrammen, inlichtingen en beveiligingsrapporten en politieke nieuwsbrie ven. Dit gebeurde veelal in opdracht van de com mandant strijdkrachten in Nederlands Nieuw- Guinea of de stafofficier inlichtingen. Voormalig MARlD-sergeant Takx merkte tegenover de auteurs van De MARID. De Marine Inlichtingen dienst van binnenuit belicht over het vernietigen van het archief het volgende op: "Bij de dienst ontstonden volle archiefkasten met documenten die niet alleen uitgedund, maar ook vernietigd moesten worden. Dat werd gedaan in een 'ver brandingsoven', ofwel een grote ijzeren bak die voor het terrein stond. Maar een pak papier is moeilijk in brand te krijgen. Alles moest dus uit elkaar gehaald worden om er proppen van te maken. Gelukkig kwam Karei Sülter op het idee om iedere dag papier met benzine te besprenkelen. Dat leek hem hét recept voor een 'fik van jewelste'. Dat werd het ook. Wat volgde was een enorme explosie, waardoor de inhoud van de bak zo'n honderd meter omhoog gebla zen werd. Alle geheimen van de marine dwarrel den zo op een klein windje over Hollandia- Haven en een deel kwam zelfs in de bush-bush terecht. We 'boften' dat op dat moment een staf vergadering gaande was. Alle officieren stonden op de stoep van het stafgebouw geamuseerd te kijken naar onze brandende oven. Gelukkig l6 "-er" V- 17 mmmma Door Geert Reks* Door Geert Beks* Medio april van dit jaar organiseerde de KVAN een studiemiddag over onderzoeks journalistiek en archieven. De week daar voor, op 9 april, vond bij het Nationaal Archief het symposium 'Inlichtingen uit de Oost, perscensuur en Nieuw-Guinea' plaats, ter gelegenheid van de overdracht van het archief van de Marine Inlichtingendienst te Nieuw-Guinea. In deze bijdrage ga ik in op het symposium en hoe, in dit geval, de journalistiek hierbij betrokken werd. Papoeabataljon voor de Prins Bernhard Kazerne (1951). Nationaal Archief, collectie Anefo. Het MARID-archief Nederlands Nieuw-Guinea Lotgevallen en inhoud van het archief Ambassadeur Van Royen en papoealeider Nicolaas Jouwe na ondertekening van het Akkoord van New York 1962). Nationaal Archief, collectie Anefo. Noten 1. "Luns: ik herinner mij...", uit de mond van mr. J.M.A.H. Luns opgetekend door Michel van der Plas (Leiden 197a) o.c. bij P. van 't Veer 'Dobbelen om een half eiland. De kwestie Nieuw-Guinea tot de bestuursover- dracht aan Indonesië' in: Onze laren. De wereld na 1945. Geschiedenis van de eigen tijd. Deel 3 (Amsterdam 1976), 1484. 2. Zie I.C. de Regt en J.F. Bastiaans, De Nederlandse Strijdkrachten in Nieuw-Guinea Zesde deel Boek IV, Aanhangsel II in: Nationaal Archief (NA), toegangsnummer 2.01.39, Inventaris van het archief van de Marine Inlichtingendienst en voorgan gers in Nederlands Oost-lndië en Nieuw-Guinea (MARID N0ING), (1905)1945-1963(1989), Winschoten 2003, inv.nr. 2415. 3. I.C. de Regt en j.F. Bastiaans, De Nederlandse Strijdkrachten in Nieuw- Guinea. Zesde deel: De Koninklijke Marine van 1 januari 1945 tot 22 november 1962. Boek I: De periode van 1 januari 1945 tot 1 maart 1955, V-i in: NA, Archief MARID N0ING, inv.nr. 2410. 4. M.H. jensen en G. Platje De MARID. De Marine Inlichtingendienst van bin nenuit belicht (Den Haag 1997), 113. 5. I.C. de Regt en J.F. Bastiaans, De Nederlandse Strijdkrachten in Nieuw- Guinea. Zesde deel: De Koninklijke Marine van 1 januari 1945 tot 22 november 1962. Boek IIIA: De periode van 1 november i960 tot 23 novem ber 1962, 4-38 in: Nationaal Archief, Archief MARID N0ING, inv.nr. 2413. 6. Dit is overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Wet op de inlichtingen- en vei ligheidsdiensten 2002. 7. Op een aantal van deze rapporten rust een beperking van de openbaar heid, dit met het oog op de bescher ming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. 8. Zie voor Raymond Westerling en de inlichtingendienst(en) J.A. de Moor, Westerling's oorlog. Indonesië 1945- 1950 (Amsterdam 1999), 118-127 en 359-362. 9. Zie het artikel van Erik van der Doe (Onbekend Nieuw-Guinea opgete kend) elders in dit nummer waarin uitvoerig wordt ingegaan op het MARID-archief als bron voor cultureel antropologen, historici en andere geïnteresseerden. 10.NA, MARID N0ING, inv. nr. 2420. 11. NA, MARID N0ING, onder meer de inv. nrs. 576-587, 589-595 en 596. archievenblad oktober 2003 oktober 2003 archievenblad vervolg op pagina 19

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 8