0/tmde óoemdm eti de mee -Piekt eme KumC (IBB ES BESCHRIJVEN BS MOIIM de theorie de theorie Zo heb ik met een groep archivarissen een handleiding opgesteld voor het ordenen en beschrijven van familiearchieven.1 Daarin waren wij met Muller, Feith en Fruin in de clinch, om tegen te spreken dat persoons- en familie-archie ven slechts een 'conglomeraat' vormen, maar geen archief, omdat zij geen (afgesloten) geheel konden vormen (par. 3). Wij stelden ook vast dat ook hier historische ver banden tussen de stukken konden worden gelegd, en handhaafden de structuurbegrippen, zoals die in de Handleiding werden gehanteerd. Wij pas ten zelfs geologische metaforen als struc- tuurlagen toe, om daaraan verbonden inventarisatiepro blemen te omschrij ven. Wij stelden namelijk vast dat deze lagen waren ontstaan doordat bepaalde stukken binnen een mense lijk leven in ver schillende elkaar opvolgende proces sen verschillende functies kregen. Welnu, de ontwarring van dit conglomeraat heeft ertoe geleid dat - op een uitzondering na - een wetma tigheid op het gebied van archiefordening van persoonsarchieven werd ontdekt: de archivering van een mensenleven actualiseert zich spontaan in structuren, zoals die door De Saussure zijn omschreven, en daarom konden we de belang stellende inventarisator verblijden met een stan daardschema. De Handleiding handelt over wat er in een HANDLEIDING afgesloten archief is aangetroffen - zoals gezegd moest een archief noodzakelijk een geheel zijn - en hoe daarmee om te gaan. De hedendaagse archivistiek handelt echter ook over archiefvor ming en over wat er in een dynamisch archief behoort te zijn: de hogeschool en universiteit lei den ook op voor documentaire informatiever zorging. En de archivaris van de openbare archiefbewaarplaats wordt geacht in het belang van zijn klanten te bepalen wat er tijdens dit proces van informatieverzorging blijvend wordt bewaard. Daarom ziet hij erop toe dat de ver zorgde (tijdelijk opgeslagen) informatie zodanig transparant en indeelbaar is dat hij op voorhand een verantwoorde en transparante keuze voor het toekomstig onderzoek kan maken. Het probleem is dat de Handleiding daarover soms geen uitsluitsel geeft. Paragraaf 1 verwijst naar 'het geheel van bescheiden, dat ex officio is ontvangen en opgemaakt', maar de betekenis daarvan is in het huidige beleidsbestel minder duidelijk geworden. Bestaat het geheel nu uit de volledige neerslag van de ambtelijke administra tie, of heeft de ambtenaar volgens de Handleiding zelf ex officio de bevoegdheid te selecteren? Moeten we paragraaf 1 dan lezen als 'het geheel der geselecteerde, dus ex officio als ontvangen en opgemaakt aangewezen beschei den'? Juist door de anekdote die ik aanhaalde in mijn vorige stuk lijkt het daarop. Ik haal nu een ander voorbeeld aan, waarbij zelfs zijdelings bij de opstelling van de Handleiding betrokken per sonen de registratuur regelden... Tijdens de opstelling van de Handleiding werkte het Ministerie van Binnenlandse Zaken met zijn 'rubriekenstelsel in praktijkorde', waarbij elk afdelingshoofd of elke referendaris mocht bepa len welke stukken dienden te worden geagen deerd en welke niet, en bovendien zelf zijn dos siers op onderwerp mocht ordenen. Het gevolg van het laatste was dat hij bij het aanhangig maken van een zaak zowel stukken uit het oud- - archief als retroacta in zijn werkdossier mocht bergen, en dat hij bij de samenstelling van een map inzake een beleidsonderwerp verschillende zaken bijeen mocht brengen. De referendarissen en hun superieuren maakten zelf uit wat tot het officium behoorde en welke beleidsstukken zij mee naar huis mochten nemen. De in lederen prachtbanden gebonden documenten inzake de wetgeving op het onderwijs in de jaren 1875- 1890, die secretaris-generaal P.F. Hubrecht inder tijd thuis voor zijn eigen studie mocht gebrui ken, zijn verloren geraakt. Een en ander komt overeen met het bureaucrati sche stelsel van die jaren, waarbij slechts de (ongecontroleerde en slechts intern overdraag bare) privé-kennis van de ambtenaar werd gediend. De structuurlagen, die we bij persoon lijke archieven hebben vastgesteld, komen daar ook voor, evenals dubbelordeningen die bedoeld zijn voor een bepaalde beleidsargumentatie op een zeker moment; er bestaat overigens nauwe lijks een inventaris waarin deze aangetroffen ordening kritiekloos is overgenomen. Waar nodig heeft de inventarisator deze rubrieken zelf door een zaaksgewijs onderscheid vervangen. En alle uit oude verbalen gelichte stukken zijn weer braaf op hun plaats teruggebracht. De aangetroffen ambtelijke ordening is niet in overeenstemming met de eisen van transparante toegankelijkheid, die tegenwoordig - mede op grond van internationale verdragen - aan een ambtelijke administratie worden gesteld. En evenmin met de eisen van openbaarheid waar voor wij ons archivarissen - nota bene met Thorbecke in de hand - hard hebben gemaakt. Het herkomstbeginsel zoals wij dat opvatten, is echter wel in overeenstemming met de zaaksge- wijze transparantie, die voorschrijft dat elk archiefstuk dient te worden geborgen in de con text van zijn ontstaan: 'verplaatsingen van een stuk door latere beheerders daarvan [kunnen] het karakter van archiefstuk niet ontnemen', stond reeds in par. 1 van de Handleiding (p. 4). De definitie van een archiefstuk als procesge bonden informatie (zijn karakter, of zijn aard) werd reeds daarin geïmplementeerd. Maar tot het optreden van PIVOT en de bijscholingscur sussen modern archiefbeheer in de jaren negen tig lijkt dit argument nauwelijks bewust op archief-sturing te zijn toegepast. Naarmate de regelgeving over archiefvorming in de archiefwet voortschrijdt in de tijd, blijkt het begrip 'geheel van bescheiden' dan ook inder daad te verschuiven van het reeds in het verleden gevormde ambtelijke archief naar het geheel van de overheidsadministratie waarover richtlijnen dienen te worden gesteld. En met die richtlijnen wilden wij, in het belang van onze klanten, ook bemoeienis hebben. Het probleem waarvoor wij stonden was dat door gescheiden voorschriften op het gebied van registratuur en selectie het organisch verband met de archiefvorming verlo ren dreigde te gaan; selectievoorschriften en registratuur dienden met elkaar in overeenstem ming te worden gebracht, zodat er vanaf de bron geselecteerd kon worden. Daarom ook is in 1995 de Archiefwet herzien. Willen we als archivaris onze doelstellingen bereiken, dan is ons taak veld uitgebreid, en daarmee ons kennisbereik. En daarmee verandert het model waarin wij onze kennis moeten ordenen. Laat ik Kunst nogmaals gerust stellen: de voorschriften van de Handleiding hebben op hun eigen gebied aan actualiteit nauwelijks iets verlo ren, al is het blikveld van de samenstellers wel licht anders geweest dan dat van een moderne inventarisator. Maar de Handleiding vormt één facet van de dimensie waarin ons werk zich tegenwoordig afspeelt. Om met Foucault te spre ken, wiens werk Les mots et les choses ik de vorige keer al noemde: waar ons wereldbeeld zich vroe ger afspeelde in een raster op een plat vlak, zien we het nu als een kubus waarvan hetzelfde vlak een onderdeel is: projecteren we het op andere vlakken, dan ontstaat er een ander beeld van ordening. Uitbreiding van dit perspectief leert ons ook zien dat structuur-denken ook mogelijk is in de nieuwe domeinen. Naast het retrospec tieve gebied van archiefinventarisatie, is het ook mogelijk de processen op grond van hun con text in domeinen in te delen en langs berede neerde weg specifieke processen aan te wijzen, waarin de geschiedenis zichtbaar wordt geactu aliseerd. Er kan worden aangegeven welke pro cessen zich in het 'rijk van de vrijheid' bevinden, dus waar de creatie zich afspeelt, en welke zich in het 'rijk van de noodzaak' bevinden waar het routinematig, ja zelfs machinegestuurd hande len zich bevindt. Deze benadering leidt tot een instrumentarium om de archieven vanaf de bron geordend, beschreven en geselecteerd bin nen te krijgen. Overigens zijn naar mijn mening ook de machi neleesbare archieven voor selectie vatbaar, omdat de geheugens niet eindeloos zijn en omdat we nog altijd selectieve keuzen moeten maken voor blijvende conservering van de authenticiteit van archiefstukken. Maar daarmee is ook aangegeven dat met al haar geldigheid op specifieke terreinen de Handleiding ontoereikend is voor de omvatting van ons taakgeheel, en dat er aanvullende wijzen van classificatie dienen te worden ontworpen om de stroom van gegevens tot raadpleegbaar cultureel en historisch erfgoed te kanaliseren. f I 30 31 Door Jan Bervoets* Wie ooit mijn eerdere artikelen over archivistiek in het 'Archievenblad' heeft gelezen, kent mij als een doctrinair die met de 'Handleiding' in de hand allerlei inventarisatievraagstukken heeft aange kaart. Laat het streepje licht dat René Kunst aan het eind van zijn repliek in het juni-nummer van het 'Archievenblad' bespeurt dan ook dienen als voor aankondiging van enige stralen zonneschijn. Transparant en indeelbaar VOOR HET ONTWÓRPEN IN OPDRACHT VAN DE Vereesicvg van Archivarissen in Nederland DOOR Mrs S. MULLER Fz.. J. A. FEITH en R. FRUIN. TWEEDE DRUK. ERVEN B VAN DER KAMP - 1921. - GRONINGEN. Kubus Jan Bervoets maakt deel uit van de werkgroep Selectie van het Nationaal Archief. Noten 1. J.A.A. Bervoets, J.A.M.Y. Bos-Rops, Th.J.N.M. Marcelis, H.Th.M. Roosenboom en G.M.W. Ruitenberg, 'Het conglomeraat ontward, Aanwijzingen voor het inventarise ren van familiearchieven', in: Nederlands Archievenblad 68 (1984), P- 193-233- archievenblad oktober 2003 oktober 2003 archievenblad ■HH

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 15