de praktijk de praktijk E E N DATA B ASE VAN NEGENTIENDE- EN TWINTIG TE-EEUW SE L EVENSGE SC HIED E NI SS E N 18 istorische Steekproef Nederlandse bevolking Door Kees Mandemakers* Katholiek gezin op Zuid-Beveland, vereeuwigd op 5 maart 1910. Foto: Zeeuws Documentatiecentrum, Middelburg. Nog meer dan in het verleden al het geval was, zul len de Nederlandse archieven de komende jaren worden bezocht door medewerkers van de Historische Steekproef Nederlandse bevolking (HSN). Dankzij een ruime subsidie van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) zullen 40.000 levenslopen uit de geboorteperiode 1863- 1922 worden onderzocht. Veel historische vraagstellingen kunnen alleen op het micro-niveau van het individu of het gezin worden onderzocht. Bij onderzoek naar binnenlandse migratie kan men niet vol staan met het verzamelen van jaarlijkse vertrek- cijfers. Men moet ook daadwerkelijk de archie ven in, om de verhuizende personen te zoeken en deze tijdens hun leven zo veel mogelijk te volgen. In de archieven vinden we nog veel meer aspec ten van het leven dan alleen de veranderingen van adres. Het gaat dan met name om gezinssi tuaties, sociale mobiliteit, geboorte, huwelijk en sterfte. Onderzoek waarbij dit type gegevens op een geïntegreerde wijze worden behandeld, heeft zowel binnen de sociologie als de sociale en economische geschiedenis een vaste plaats gevonden onder de noemer 'levensloopbenade ring'.1 De genoemde gegevens worden voorna melijk ontleend aan de bevolkingsregisters en de burgerlijke stand. De HSN De HSN is gevestigd op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Doel van de HSN is het aanleggen van een representa tieve database van negentiende- en twintigste- eeuwse levensgeschiedenissen. De basis voor deze HSN-database wordt gevormd door een steekproef uit de geboorteakten uit de periode 1812-1922. De onderzoekspersonen voor deze database zijn geselecteerd via een a-selecte steekproef in de geboorteregisters uit de periode 1812-1922. Als richtpunt is gekozen voor een steekproefom- vang van ongeveer 77.000 personen. Dit is gemiddeld iets meer dan een half procent van het aantal in deze periode in Nederland geboren personen, in totaal ongeveer 14,5 miljoen men sen. Dankzij een eerdere subsidie van NWO zijn inmiddels alle getrokken geboorteakten inge voerd. Een aantal van 77.000 is voldoende om statis tisch verantwoorde uitspraken te kunnen doen voor relatief kleine subpopulaties binnen de Nederlandse bevolking. Het steekproefkader is dusdanig opgezet, dat indien de aantallen voor specifieke onderzoeksvraagstellingen te klein zijn er op een gemakkelijke en ondubbelzinnige wijze extra gevallen kunnen worden bijgetrok ken. Het landelijke en algemene karakter van de HSN is van groot belang. Het maakt het mogelijk om regionaal 'diepte-onderzoek' in de juiste context te plaatsen en eventueel te generaliseren naar grotere eenheden. Ook biedt het landelijk per spectief de mogelijkheid om als controle bestand te dienen. Data van bijvoorbeeld Oost- Nederland kunnen worden vergeleken met die van andere regio's of steden om vast te stellen in hoeverre bepaalde ontwikkelingen in deze regio anders zijn geweest dan in de rest van Nederland (of juist niet).2 Geboorte en overlijden Met het invoeren van de 77.000 geboorte akten werd niet alleen de basis gelegd voor het onderzoek naar de levenslopen. In de akten zelf vinden we al een groot aantal gegevens, zoals de namen, adressen, leeftijden en beroepen van de ouders. Tevens zien we of de aangever (meestal de vader) zijn handtekening kon zetten of niet. Dit laatste biedt de basis voor het onderzoek naar het verdwijnen van het analfabetisme in de negentiende eeuw. De volgende stap binnen de HSN-strategie was het zoeken van overlijdensakten van vroeg- overleden personen. Dit gaf niet alleen inzicht in de vraag hoeveel volwassen personen er uit eindelijk overbleven, maar gaf ook meteen de mogelijkheid onderzoek te doen naar kinder sterfte. Inmiddels zijn er ongeveer 22.000 over lijdensakten ingevoerd, vooral van jong-overle- denen. Van de overblijvenden van wie vermoed kon worden dat ze op 1 januari 1940 nog leefden, werden vervolgens de persoonskaarten aange vraagd bij het Centraal Bureau voor Genealogie. Op relatief gemakkelijke wijze werden zo voor de periode na 1940 gegevens verkregen van onder andere het beroep, de gezinssamenstel ling en het migratietraject. In totaal zijn er nu circa 19.000 persoonskaarten (inclusief de per soonslijstenvan na 1 oktober 1994) ingevoerd. Resultaten De aldus gecreëerde database werd nog aan gevuld met gegevens uit de huwelijksakten. Deze akten geven informatie over de beroepsti tels, analfabetisme (handtekening), woonplaat sen van bruid en bruidegom, de ouders van de huwenden en de getuigen (veelal vrienden of familie van de huwenden). Inmiddels zijn er zo'n 10.000 huwelijksakten ingevoerd. Het invoeren van de huwelijksakten concen treerde zich in eerste instantie op de borelingen uit de provincies Utrecht, Zeeland en Friesland. Samen met de gegevens van overlijden en geboorten gaf dit een voldoende gevulde databa se om symposia te organiseren waar de eerste resultaten werden gepresenteerd en vervolgens gepubliceerd.3 Doreen Gerritzen analyseerde op basis van de geboorteakten voor Zeeland en Friesland de fre quentie van het voorkomen van voornamen en de veranderingen daarin in de loop van de tijd. Het geven van meerdere voornamen bleek samen te hangen met de sociale achtergrond (hoe hoger de sociale positie hoe meer kans dat een kind meerdere voornamen kreeg). Frans van Poppel en Kees Mandemakers onder zochten de verschillen in kindersterfte tussen Utrecht, Zeeland en Friesland. De kindersterfte lag in Friesland aanmerkelijk lager dan in de andere twee provincies en was waarschijnlijk een gevolg van het grotere belang van borstvoe ding in Friesland. En juist in de provincies Zeeland en Utrecht, met een relatief weinig voorkomen van borstvoeding, was de kwaliteit van het oppervlaktewater slecht. Het belang van de regionale setting bleek dermate groot dat ver schillen in sociale achtergrond nauwelijks van invloed waren op de kans op een relatief vroege sterfte. Alleen kinderen van ongehuwde moe ders of ongeschoolde arbeiders toonden - ondanks de regionale setting - een duidelijk gro tere kans op vroeg overlijden. Op deze symposia werden ook diverse analyses gepresenteerd van de huwelijksmobiliteit. Getest werd in hoeverre de huwelijkskeuze in de loop van de tijd meer open werd naar sociale achtergrond. Dit bleek voor Friesland in de negentiende eeuw nog nauwelijks het geval te zijn, met uitzondering van kinderen uit 'gebro ken' gezinnen. Onder de titel 'Vrijt daar je zijt' kwam Jan Kok tot dezelfde conclusies voor Zeeland, met name binnen arbeiderskringen werd zowel in sociaal als in geografisch opzicht in hoge mate 'intern' gehuwd. Bevolkingsregister Het uiteindelijk doel van de HSN is de reconstructie van de gehele levensloop. Hiervoor moet alle informatie over de onder zoekspersonen die in de bevolkingsregisters is opgenomen worden overgenomen. Deze regis ters werden in Nederland vanaf 1850 op een dynamische wijze bijgehouden. Dynamisch wil zeggen dat een register niet alleen een weergave is van een bepaalde situatie op een bepaald moment, maar ook dat alle veranderingen betreffende adres, familie-omvang en migratie zijn geregistreerd. Dit betekent dat in principe alle verhuizingen van de onderzoekspersonen over het gehele land kunnen worden gevolgd. Uiteraard is het altijd mogelijk dat personen tij dens het onderzoek kwijtraken als gevolg van een slechte administratie of omdat verhuizingen niet werden doorgegeven. Een groot deel van de na 1870 geboren onderzoekspersonen is dan echter weer terug te vinden in het reeds aange duide persoonskaartenarchief van het Centraal Bureau voor Genealogie. Voor deze personen kan het migratiepad dan in omgekeerde richting worden gevolgd en zo wordt de kans op het definitief verliezen van een onderzoekspersoon gemini maliseerd Het overnemen van de registers gebeurt niet alleen voor de onderzoekspersonen maar ook voor alle andere personen die zich in dezelfde gezinssituatie bevinden. Een typische levens loop kenmerkt zich door vier verschillende situ aties: a) ouderlijk gezin, b) inwonend bij andere gezinnen of kosthuissituaties als dienstbode, schoolleerling, ambachtsleerling, kostganger, dienstplichtige of anderszins, c) eigen gezin en d) inwonend als bejaarde of behoeftige. Het zal, zeker gezien ook het eerdere over kindersterfte, duidelijk zijn, dat lang niet iedereen alle fasen meemaakt. En ook niet iedereen kwam aan een huwelijk toe of zal voor het huwelijk het huis hebben verlaten. Overigens is er al eerder onderzoek gedaan met gegevens uit de bevolkingsregisters. Inmiddels zijn er twee dissertaties verschenenen, waarbij reeds op beperkte schaal (Rotterdam en een deel archievenblad augustus 2003 augustus 2003 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 9