de praktijk de praktijk Terecht natuurlijk merkt Ketelaar op dat niet alleen archivalisering bepaalt of en hoe handelingen worden vastgelegd in archieven. Ook in archiefverwerking en archiefgebruik speelt de sociaal en cul tureel bepaalde 'software of the mind' een rol. In zijn rede plaatst Ketelaar archivalisering, archiefverwerking en archiefgebruik vooral binnen de context van de organisaties die die archieven vor men. Maar voor die organisaties komt onherroepelijk het moment dat archief bestanden hun rol in het bedrijfsproces verliezen. Voor de archieven breekt een nieuwe fase aan, de fase van het oud of statisch archief. En dan zijn de archivarissen en de historici aan de beurt. Althans, zo hebben we het decennialang gezien en jammer genoeg hebben we ook decennialang dat beeld naar buiten gebracht. Laten we afspreken dat we nooit meer de termen statische, afge sloten of dode archieven gebruiken voor een deel van ons cultureel erfgoed dat zo springlevend in onze samenleving aan wezig is. De archivalisering van Ketelaar gaat vooraf aan archivering, maar er komt ook iets na archivering en ik zou dat - natuurlijk in alle ernst - willen benoemen met de term 'archivitalise- ring'. Archivitalisering als de bewuste of onbewuste keuze om archieven als le vend element in de samenleving te laten functioneren. Wat houdt mij nu zo bezig, wat doet ons juist in deze tijd voortdurend vragen, in navolging van Charles Dollar, 'what busi ness are we in?'. Wat is ons vak zo langza merhand geworden? In de jaren negentig konden we die vraag, 'what business are we in?', nog eenduidig beantwoorden: wij zitten in het vak van de procesgebon den informatiestromen. Procesgebonden informatie en context, dat zijn de twee begrippen die we in de jaren negentig ontdekten en die zo krachtig in de inter nationale archivistiek, in Duitsland door Menne Haritz en bij ons door Thomassen en Ketelaar en natuurlijk door PIVOT, tot kernthema's zijn doorgedrongen. Natuurlijk zitten we in deze business van procesgebonden informatie en context, dat is de nieuwe archivistiek, maar even zeer hebben we een ontwikkelingsrich ting gekozen die ons ver heeft wegge voerd - zal wegvoeren - van de archivis tiek en ons zal maken tot cultuurmana gers in de brede zin van het woord. Maar hebben we onze positie in dat brede cul tuurveld reeds bepaald? Kiezen we voor archieven of voor cultuur, ik bedoel: bepalen we ons beleid vanuit de archieven of vanuit een veel breder erf goedstandpunt? Kiezen we voor weten schap of entertainment? Worden we, net als vele museumdirecteuren, gedwongen, ja laten we ons dwingen tot het voort durend creëren van momenten, momenten van aandacht en publiciteit? Natuurlijk is de discussie over deze span ningsvelden al heel oud. Maar trad in de jaren zestig en zeventig dit span ningsveld nog op rond vragen als de pu blieksvriendelijkheid van onze inven tarissen of de wenselijkheid van school klassen in het archief, sinds enkele jaren zitten in dit spanningsveld veel funda mentelere vragen, niet alleen van beleidsmatige aard maar ook van ethi sche aard. Nu het Nederlands archief wezen zich via internet en de filosofie van de regionale historische centra zo stormachtig ontwikkelt, is het van belang die fundamentele vragen eens op een rij te zetten. U zult zo langzamer hand begrijpen waar ik met de titel van mijn artikel naar toe wil: verdwijnen de archieven niet uit beeld in de huidige maalstroom van ontwikkelingen? In Zwolle, in Overijssel, zijn de archieven in ieder geval al uit onze naam verdwenen: Historisch Centrum Overijssel - er komt geen woord archief aan te pas. Om het voor de discussie maar scherp te formuleren: binnen twee generaties zijn de archieven verdwenen. Niet materieel, maar als gekende en gebruikte elementen in ons culturele landschap. Dat komt, gek genoeg, door het proces van archivi talisering, door de bewuste en onbewuste keuzes die we maken om archieven als levend element in onze samenleving te laten functioneren. Ik zal u een aantal voorbeelden geven van bewuste en onbe wuste keuzes, van door onszelf en door autonome externe factoren gegenereerde processen, die ons als archivaris uitein delijk in een wereld doen belanden waarin de archieven zijn verdwenen. Vanuit deze voorbeelden kom ik natuur lijk bij de fundamentele vragen die ik zojuist aankondigde. Maar eerst de voor beelden. Het meest concrete voorbeeld is de geweldige groei van onze dienstverlening via de website. Als historisch centrum zien we onszelf als makelaar in his torische informatie. Maar zo onschuldig dat klinkt, zo ingrijpend zullen de effecten zijn op -ons vakgebied. Tot ongeveer vijf jaar geleden gingen archief en de daarbij behorende toegang nog samen, inmiddels zijn we volop bezig om archief en toegang los te koppelen waar door die toegangen, of we willen of niet, een geheel nieuwe zelfstandige status krijgen. Laat mij dit fenomeen nog wat preciezer in context zetten om de impli caties voor de ontwikkeling van ons vak goed te kunnen aangeven (ik volg hier mijn inleidend hoofdstuk 'Toegan kelijkheid en toegang' in het SAP- Jaarboek 2001). Sinds enkele jaren is het archiefwezen volop bezig zich een nieuwe en vitale positie binnen het veld van cultureel-erf- goedinstellingen te verwerven. De vor ming van het Nationaal Archief en van de regionale historische centra past in dat streven. Behalve de professionele hoeder van de integriteit van informatie is de archivaris ook nog eens de hoeder van een cultureel domein. Naast de tradi tionele toegangen uit de beschrijvende archivistiek en de contextuele toegangen uit de functionele archivistiek, pro ducten van de wetenschappelijke analyse van de structuur van respectievelijk 'do cumenten' en 'informatie', wordt de archivaris ook meer en meer de 'gate keeper' van een wereld die hij zelf kneedt en presenteert. In de jaren negentig hielden we vol dat de archivaris er was om archieven te beheren en beschikbaar te stellen als ver lengstuk van de administratie. Vanzelf kregen die archieven waarde als cultureel erfgoed, maar dat culturele aspect was een afgeleide van de primair admini stratieve functie van archieven. Sinds enkele jaren is de archivaris echter weer volop cultuurmanager, samenwerkend en concurrerend met de cultuurmanagers uit andere erfgoedsectoren. In de komen de jaren zal de archivaris steeds sterker -■ meer gelijkend op een museumdirecteur dan op een bibliothecaris - als culturele trekker, trendsetter en smaakmaker optreden. Natuurlijk is de archivaris al tijd een 'presentator' geweest via zijn publicaties, tentoonstellingen, e.d. Maar door de opkomst van de informatie- en communicatietechnologie is de poten tiële impact van de archivaris op de samenleving aanzienlijk vergroot. De archivaris is - en nu in veel sterkere mate dan de museumdirecteur - een infor matiemanager die het publiek toegang kan verschaffen tot enorme hoeveelhe den steeds recentere en daardoor politiek en maatschappelijk gevoeliger data. Belangrijk is daarbij te beseffen dat de archivaris in zekere zin een monopolist is ten aanzien van een belangrijk deel van de historische informatiebestanden in ons land. Natuurlijk is de archivaris dat altijd al geweest, maar door de opkomst van de ICT komt hij in een machtspositie die nog te weinig onderwerp van dis cussie is geweest. In het pre-ICT-tijdperk was de archivaris monopolist in het fysieke beheer van archieven. De klassieke toegangen die hij vervaardigde waren een wegwijzer voor de onderzoe kers die zelf de originele bestanden wilden raadplegen. Nu, in het ICT-tijd- perk, is de archivaris niet alleen de monopolist in het fysieke beheer van archieven, maar ook een monopolist in het beheer van de digitale toegangen. Het zwaartepunt in het gebruik van archieven zal zich door het internet exponentieel verleggen van de fysieke documenten naar de grote gekoppelde digitale databases. Of, scherper gesteld, de toekomstige internetgeneraties wer ken niet meer met archieven maar met toegangen. Zij zullen zich nauwelijks meer realiseren dat er achter de toe gangen nog archieven schuilgaan.. Door deze ontwikkeling wordt de archivaris opeens de 'gatekeeper' die de macht heeft om met zijn toegangen via internet het grootste deel van de Nederlandse bevolking te 'omgeven' met gecon troleerde woorden en beelden. Toegankelijkheid is vanuit deze optiek niet meer de vriendelijke bereidwillige dienst van de archivaris, maar het con trolemiddel over een belangrijk deel van het lokale, regionale en landelijke hi storische domein. Deze veranderende rol van de archivaris vraagt om een brede en diepgaande discussie over de 'nieuwe' toegankelijkheid. Kern van de zaak is dat de archivaris zich weer verdiept in de kentheoretische en bronnenkritische vraagstukken van zijn toegankelijkheids instrumenten. De archivaris staat pas aan het begin van het tijdperk waarin hij een actieve en spannende rol als 'gatekeeper' gaat vervullen. In de toekomst zal de praktijk van de archiefontsluiting natuurlijk gebaseerd zijn op de inmiddels goed doortimmerde theoretische inzichten, maar tevens zal de archiefontsluiting onder steeds grotere druk komen te staan van de 'vrije' zoekwensen van het pu bliek. Met andere woorden, de archief ontsluiting is nog in de eerste plaats een sterk aanbodgerichte onderneming. Binnen enkele jaren zal evenwel de vraagzijde het initiatief nemen. De dis cussie over deze ontwikkelingen moet nog op gang worden gebracht. Dat was mijn eerste voorbeeld om te laten zien hoe we door een extern autonoom proces, de opkomst van inter net, en door de wijze waarop wij ons als informatiemakelaars op het internet manifesteren, belanden in een geheel andere wereld. Een wereld waarin vragen rond de integriteit van de archivaris, de integriteit van informatie en vooral de vraag wat wil de burger met archieven en toegangen weer op scherp staan. Ik wil nog graag een tweede belangrijk voorbeeld geven. Een tweede voorbeeld van bewuste of onbewuste keuzes die wij maken om archieven een rol in de samenleving te laten spelen. Ging het vorige voorbeeld nog om een erkende primaire taak van de archivaris, het toe gankelijk maken van de archieven - maar met welke enorme implicaties reeds in een virtuele context - mijn tweede voor beeld gaat om een taak die de Nederlandse archivarissen enthousiast op zich hebben genomen. Een taak die zelfs de belangrijkste legitimatie is van de vorming van de regionale historische centra. Ik bedoel hier de taak om ons doelgroepenbereik substantieel te ver groten en te verbreden. Hoe bereiken wij andere doelgroepen dan de een of twee doelgroepen die wij al honderd jaar lang zo goed kennen. Het op ons nemen van die taak heeft ons in bijzonder korte tijd geleid in de wereld van samenwerking op informatie- en erfgoedgebied. Natuurlijk, we hebben altijd samengewerkt, de archivaris leende wel eens een charter uit aan een tentoonstelling van het naburige museum. Maar nu gaat het om iets heel anders. Het gaat nu om het zoeken van samenwerkingsvormen waarbij publieks bereik, doelgroepenbereik, centraal staat. Dit betekent vooral dat historische cen tra in geheel nieuwe organisatievormen, 14 15 De archivaris en het raadsel van de verdwenen archieven Door Bert Looper* Enkele jaren geleden, in 1998, hield Eric Ketelaar zijn rede bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de archiefwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Met zijn rede gaf Ketelaar een belangrijke impuls aan de wetenschap pelijke benadering van archieven vanuit hun sociale en culturele context. Geïnspireerd door Derrida muntte Ketelaar het begrip 'archivalisering'. Archivalisering als de bewuste of onbewuste keuze om iets in aanmerking te laten komen voor archive ring. Archivalisering gaat vooraf aan archi veren. De ene cultuur vindt de geboorte van een baby die heel snel overlijdt een archivalisch feit en archiveert het, de andere niet. Door archivalisering te onder scheiden van archiveren krijgen we, zo stelt Ketelaar, beter zicht op de sociale en cul turele factoren, de normen en waarden, de ideologie die de creatie van archivalia door dringen. What business are we in? historisch centrum Overijssel Loskoppeling archief en toegang Belevingseconomie archievenblad maart 2003 maart 2003 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 7