Gevaren voor digitale archieven bij opheffing en fusie I Praktijkervaringen bij de liquidatie van Arbeidsvoorziening de praktijk de praktijk Begin 2001 uitte de financieel directeur van de toenmalige directie Arbeidsvoorziening een noodkreet. Het bleek dat gegevens die noodzakelijk waren voor de onderbouwing van de jaarrekening 2000 niet meer te vin den waren. De directie wilde vaststellen of gegevensverlies ook op andere terreinen speelde en wat de omvang van dit verlies zou zijn. Cap Gemini Ernst and Young (CGEY) kreeg medio 2001 de opdracht om een quick-scan uit te voeren. De quick-scan gaf als resultaat dat met de opheffing van Arbeidsvoorziening per 1 januari 2002 grote kans bestond dat forse delen van zowel het papieren archief als het digitale archief zouden verdwijnen. De reden daarvoor was simpel. Degenen die met papieren dossiers bezig waren dachten deze wel te kunnen vernietigen, omdat de gegevens toch in de geautomatiseerde informatiesystemen zouden zijn opgesla gen. Degenen die verantwoordelijk waren voor de elektronische gegevens dachten dat de essentiële informatie wel in de papieren dossiers bewaard zou worden. Door deze misvatting waren in vrijwel alle onderdelen van het te bewaren archief van Arbeidsvoorziening ai essentiële gegevens verloren gegaan. Een nog groter verlies dreigde. Dit kon zowel politieke, financiële als juridische risico's inhouden voor de boedelscheiding en de overdracht van het archief aan de opvolgers. Een bijzondere rol daarin vervullen de ESF-projecten. Arbeidsvoor ziening heeft vele projecten gehad in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Uit de vele publicaties in dag- en week bladen blijkt dat de ESF-dossiers nog niet zijn gesloten. Grote delen van het archief (zowel op papier als in digitale vorm) kun nen nog niet vernietigd worden, omdat 28 I deze nodig zijn voor de bewijsvoering en verantwoording. Dat stelt eisen aan de wijze waarop informatiesystemen en de data daarin toegankelijk moeten blijven, aangezien het grootste deel van de brongegevens slechts via deze infor matiesystemen toegankelijk is. Al heel snel na de noodkreet werd duidelijk dat er onmiddellijk maatregelen moesten worden getroffen. Je kunt immers alleen gegevens bewaren en overdragen als ze er nog zijn. Dit vormde de reden voor het starten van een tweetal elkaar opvolgende projecten. Project 1 was het veiligstellen van de gegevens. Project 2 was het duurzaam toe gankelijk maken van elektronische gegevens. Veiligstellen Uit de quick-scan werd duidelijk dat in de organisatie te weinig kennis was van de regels voor vernietiging en dat bestaande procedures niet toereikend waren. De ver schuivingen in personeel door de opeen volgende reorganisaties hadden een fors verlies aan deskundigheid en kennis veroorzaakt. Zowel de beheersregels voor papieren dossiers en archieven als de schoningsprocedures voor de digitale gegevens bleken onvoldoende bekend. Daarom was de eerste actie medio 2001 om een algeheel verbod op vernietiging en schoning uit te vaardigen. De impact van deze maatregel was enorm. In korte tijd stapelden de papieren dossiers zich op. De invoering van een nieuwe release van een primair systeem werd vertraagd vanwege de verwachte conversieproblemen en extra benodigde opslagcapaciteit. De maatregel kon daarom slechts tijdelijk zijn, maximaal drie maanden, omdat daarna verschillende systemen 'te vol' zouden raken. Vervolgens werd in augustus 2001 opdracht gegeven tot het vervaardigen van een archiefkopie van alle gemeenschap pelijke informatiesystemen en van de data binnen de kantoorautomatisering. Een archiefkopie blijkt aan andere eisen te moeten voldoen dan een dagelijkse back up voor operationele doeleinden. Aange zien noch de opdrachtgever noch de opdrachtnemer ervaring had met digitale preservering, was het opstellen van zo'n eisenpakket een moeizame zaak. Daar kwam bij dat men het binnen de organi satie er niet over eens was wat gemeen schappelijke informatiesystemen waren met essentiële data (lees archiefdata) en wat niet. In haar bestaansperiode heeft Arbeidsvoorziening een gedecentraliseerd beleid voor de automatisering gevoerd. In de achttien regio's werden verschillende werkprocessen gevolgd en de infor matiesystemen werden operationeel gebruikt. Gevolg was een verschillend gebruik van de landelijke informatiesyste men en invoering van een forse hoeveel heid regionale informatiesystemen, zowel maatwerk als standaardpakketten. Het aan tal gemeenschappelijke informatiesyste men dat geïdentificeerd werd, groeide in enkele maanden van twaalf naar vijfen twintig. Op dit moment neemt de totale opslag aan data en systemen op tapes meer dan tien terabytes in beslag. Het maken van een archiefkopie was geen dagelijkse bezigheid voor een IT-dienstver- lener. Dit bleek ook uit de ervaringen die het ingeschakelde externe adviesbureau Het Expertise Centrum (HEC) opdeed. Een kwaliteitsborgingsprocedure zoals bekend uit productieprocessen in andere industrie takken (bijvoorbeeld de levensmiddelen sector) bleek niet te bestaan. Bij bestude ring van het back-up-proces bleek dat de procedures daarvoor alleen gericht waren op het op de korte termijn terugzetten van data en zeker niet op langdurige bewaring en toegankelijk houden van tapes en digi tale data. Een belangrijke controle, het kunnen terugzetten van data, bleek bijvoorbeeld in veel gevallen niet mogelijk. Essentieel is dat in de procedures ook goede vastlegging (logging) van het proces is geregeld. Anders weet je niet wat op welke tape staat en hoe de informatie op de tape weer toegankelijk te maken is. Belangrijk is ook dat een opdrachtgever hier regelmatig een externe audit op laat uitvoeren bij de IT-dienstverlener. Gevolg voor Arbeids voorziening is dat tot op heden geen 100 procent zekerheid bestaat of alle data op de tapes staan en of alle tapes wel terug zijn te lezen. Het duurzaam toegankelijk maken van digitale data vergt een aantal te nemen maatregelen, die in Project 2 werden uit gevoerd. Als eerste werd gezocht naar de minimale normen die gehanteerd moeten worden voor het digitaal archief. Daarbij moet gedacht worden aan normen voor de opslagmedia en het opslagformaat. De Archiefwet en in het bijzonder het Archiefbesluit kwamen daarvoor als eerste bron in aanmerking. Op het moment dat de archiefkopieën op tapes waren aangemaakt, trad de regeling ex. artikel 11 van het Archiefbesluit 1995 in werking. De regeling schrijft voor welke materialen mogen worden gebruikt voor het bewaren van archiefbescheiden. Artikel 7 en artikel 8 schrijven voor aan welke eisen de opslagmedia optische schijven (cd-rom's) en elektromagnetische dragers (back-up tapes) moeten voldoen. In ons geval kwam daar nog bij dat grote delen van het totale archief bestonden uit data opgeslagen in databases, die niet op papier af te drukken waren. Deze informatiesyste men zullen op korte termijn buiten gebruik worden gesteld omdat ze alleen kunnen draaien op apparatuur waar binnenkort geen onderhoudscontract meer voor te krijgen is. Daarmee zouden de tapes niet meer terug te lezen zijn en dus waardeloos worden. De regeling ex. artikel 11 stelt dat de organisatie dan verplicht is tot een con versie van de opgeslagen data naar een ander medium. Voorts zou in februari 2002 de regeling ex artikel 12 van het Archiefbesluit 1995 in werking treden. Hierin staan regels voor het in geordende en toegankelijke staat houden van archiefbescheiden, zowel in fysieke vorm als in digitale vorm. Deze uit gebreide normen hielden voor Arbeids voorziening in dat verschillende systemen data bevatten die onder de Archiefwet vallen. Conform het Basis Selectie Docu ment (BSD) moesten deze data aangemerkt worden als voor de eeuwigheid te bewaren gegevens. De vraag kwam naar voren hoe we deze data konden omzetten vanuit databases naar de volgens de regeling ver plichte file-formaten (PDF, XML, ASCII etc.) en dit op zodanige wijze dat de data geordend en toegankelijk blijven. Een extern adviesbureau werd inge schakeld om per systeem een strategie te ontwerpen voor het preserveren van de essentiële data. In oktober 2001 presen teerde het adviesbureau zijn rapport. Op basis hiervan kon Arbeidsvoorziening niet tot een verantwoorde besluitvorming komen. De twee voornaamste oorzaken daarvoor waren de gebrekkige documen tatie van de systemen en de geringe erva ring binnen zowel de IT- als de archief wereld met digitale preservering. Er zijn bijvoorbeeld geen financiële kenge tallen. Het rapport bood wel inzicht in wat er allemaal bij digitale preservering komt kijken, welke vragen een organisatie op zowel strategisch niveau als op bits- en bytes-niveau moet beantwoorden en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan: voldoende systeemdocumentatie, actuele en historische kennis van archief en systeem, etc. Ook bleek dat er nationaal en internationaal wel veel over digitale pre servering is gepubliceerd, maar dat er vrij wel geen ervaring is met het feitelijk uit voeren van de preserveringsalternatieven. Vooral de criteria voor het maken van keuzes ontbreken. Daardoor is het moeilijk om te bepalen welk alternatief onder welke omstandigheden en tegen welke kosten het meest in aanmerking komt. Omdat de definitieve preserveringsmetho- de nog niet gekozen kon worden, werd in november 2001 besloten tot het inrichten van een computermuseum: een faciliteit waarin de huidige IT-infrastructuur (syste men, besturingssoftware, applicatie en data) in stand wordt gehouden. Daarin zouden de verschillende informatiesyste men met hun specifieke apparatuur kun nen worden ondergebracht. Daarmee is tijd 'gekocht' voor het vinden van het juiste alternatief bij de onderscheiden sy stemen, aangezien verscheidene infor matiesystemen per 1 januari 2002 buiten gebruik zouden zijn of worden gesteld. Bij de realisering van het computermu seum moesten vele vragen beantwoord worden: - Welke applicaties (en welke versies ervan) moeten operationeel worden? - Welke back-up tape wordt teruggelezen? - Moet de gehele applicatie met alle giga bytes aan data operationeel gemaakt wor den of maar een deel ervan (soms kan maar een deel teruggezet worden, omdat de schijfcapaciteit te gering is en deze harde schijven niet meer te verkrijgen zijn)? - Hoe moet worden omgegaan met li centies? - Welk kostenniveau is acceptabel (inrich ting, licenties, onder houd, beheer) en is de terug verkregen informatie uit deze systemen die kosten wel waard? - Hoe wordt de garantie verkregen dat de IT-leverancier zijn kennis over het systeem en applicatie up-to-date houdt, zodat er iemand beschikbaar blijft die de applicatie nog kan bedienen? - Wat moet de inhoud van het in de ser- vice-level-agreement (SLA) vast te leggen serviceniveau zijn? - Hoe houdt de IT-leverancier de 'oude' applicatieomgeving gescheiden van de nieuwe IT-infrastructuur, zodanig dat de applicaties blijven werken, netwerkproto collen, lijnverbindingen en opstartprofie- len in Windows NT elkaar niet in de weg zitten? De afgelopen maanden is meer inzicht in deze vragen ontstaan omdat Arbeids voorziening in een continue afstemming met de IT-leverancier concrete opdrachten moest verstrekken over de inrichting en werking van het computermuseum. Eind 2001 werd meegewerkt aan de tot standkomingvan een update van de tussen de IT-beheerder en het CWI/Concern Arbeidsvoorziening gesloten SLA's. Daarin werden expliciete afspraken gemaakt over de vereisten in het kader van de digitale duurzaamheid. Dit betrof bijvoorbeeld het aanleveren van een kwartaal-back-up voor het archief, compleet met beschrijving wat op de tape staat en hoe deze weer gelezen kan worden. Ook werd van de leverancier van de IT-services geëist dat deze de restore van de back-up (teruglezen van de data) tien jaar lang garandeert. Hoe dat precies zal moeten gaan is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar het staat alvast af dwingbaar in de SLA. In diezelfde periode werd tevens contact gelegd met de Taskforce Digitale Duurzaamheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Doel was om gezamenlijk op te werken bij het in de praktijk brengen van ten eerste het concept van digitale duurzaamheid conform de regelingen artikel 11 en 12 van het Archiefbesluit 1995 en ten tweede het 29 Door Hugo Butter, Cees van der Weijde en Kees Rijniersce* Arbeidsvoorziening wordt geliquideerd en de voormalige bedrijfsonderdelen gaan zelf standig verder. De bedrijfsinventaris, waaron der het digitale archief, wordt overdragen aan de rechtsopvolgers. Overheidsorganisaties hebben een bewaarplicht. Maar hoe moet dat eigenlijk? Ervaring met digitale archieven is er nog nauwelijks. Na tien jaar automatisering zonder aandacht daarvoor, blijkt het op orde brengen van het digitaal archief een miljoenen euro's kostende operatie te zijn. Praktijkervaringen bij het Veiligstellen' ofwel preserveren van de digitale archieven. Duurzaam toegankelijk Computermuseum archievenblad maart 2003 maart 2003 archievenblad gsaagjggsgg—

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 14