(iiii® i rani en Het oude paradigma en de nieuwe archivaris (II) de theorie de theorie De huidige digitalisering brengt onge twijfeld voor de praktijk van het archief beheer een woud van veranderingen met zich mee, maar 'veel' behoeft nog niet altijd 'fundamenteel' te betekenen. Nu vormt een geborneerd conservatisme natuurlijk niet de meest geschikte uit gangshouding om de werkelijkheid onder ogen te zien, maar voor een al te heftig verlangen naar het Geluk van de Grote Creatie geldt dat evenmin.2 Laten we ons eens buigen over twee passages die een tip van de sluier trachten op te lichten die nog over het nieuwe paradig ma ligt uitgespreid. Terry Cooke om schrijft het in 'What is past is prologue' indirect als een aandacht-verlegging 'away from the record and toward the creative act or authoring intent or func tional context behind the record' (biz. 66).3 De auteur wil aan het einde van zijn overigens aanstekelijk geschreven ver haal dat de archivaris zijn activiteiten verlegt van het werkelijke relict van het verleden, het archief(stuk), naar de in wezen alleen maar te vermoeden achter het archief(stuk) gelegen processen en bedoelingen. Ook Thomassen geeft in 'Paradigmatische veranderingen' op blz. 76 als ik het goed begrepen heb het pri maat aan de werkprocessen die de infor matie hebben gegenereerd en gestruc tureerd en die de volgens hem belang rijkste context vormen van waaruit die informatie kan worden geïnterpreteerd. Bedoelen beide auteurs werkelijk dat de archivaris in het vervolg geen (digitale) stukken meer, maar achterliggende bedoelingen moet gaan beheren? Of zie ik het te radicaal en wordt er alleen maar om meer aandacht voor de achter liggende processen gevraagd? Ingeval van het eerste staat mijn verstand stil, wanneer de tweede veronderstelling de juiste is, dan doen we goed, de Handleiding prominent bij de hand te houden, want daar wordt aan deze vorm van context-informatie in elk geval prin cipieel recht gedaan.4 Op een weer wat andere manier gezegd: er is een bestuur, dat wil zijn handelen laten vastleggen in een archief, waarvoor het een DIV- afdeling in het leven roept; alle vier deze elementen zijn zo goed mogelijk op el kaar afgestemd, maar bezitten naar hun aard hun eigen structuur. En de archi varis heeft noch het bestuur, noch het bestuurlijk handelen, noch de DIV- afdeling, maar slechts het archief op de plank staan of in zijn computer zitten.5 En die dynamiek van de 'procesgebon den informatie', loopt het daarmee niet een beetje los? Wanneer digitale teksten of databases hun actualiteit onontkoom baar gaan verliezen, worden ze op den duur waarschijnlijk even 'statisch' als de traditionele papieren verslagen, brieven, tabellen en statistieken dat geworden zijn (aangenomen natuurlijk - voor beide gevallen - dat in het beheerproces de maximale garanties voor hun behoud zijn ingebouwd). De archivaris is de his toricus van de administratie en hij doet zijn werk goed als hij daarbij niet méér interpreterende stappen zet dan zijn ordenende werkzaamheden van hem vereisen; de meerdere reconstructie van achterliggende bedoelingen en processen late hij zoveel mogelijk aan de andere historici, de gebruikers van zijn archieven over.6 Zolang we nog te maken hebben met archieven als organische gehelen, van een meerdere of mindere dynamiek, die door de onderzoeker in principe in hun oor spronkelijke ordening moeten kunnen wor den geraadpleegd, is er van een paradig ma-verschuiving nog steeds geen sprake. Horsman schrijft op blz. XCVII1 van 'De concepten achter de Handleiding' dat 'de Handleiding als praktische gids niet meer toepasbaar is op archieven van de huidi ge tijd', maar hij voegt daar terecht aan toe dat 'de concepten die (zij) for muleerde nog steeds de grondslag vor men voor de archiefwetenschap'. Wat mij betreft komt het er in feite op neer dat de Handleiding om wat er conceptueel in is neergelegd nog onverminderd het archivistische standaardwerk is dat het was; en om haar helderheid, intellectuele wendbaarheid en stilistische scherpte vaak een lust om te lezen bovendien. Een letterlijke toepassing op de moderne situatie is natuurlijk allang niet meer mogelijk; zij zal door haar gebruiker naar die nieuwe situatie moeten worden vertaald. Meestal zijn theoretische misverstanden - hoe ernstig ook - voor de praktische uitoefening van een ambacht niet zo geweldig van belang; de boer, hij ploegt wel voort. Wanneer echter de opvatting, als zou de traditionele inventaris princi pieel zijn achterhaald, via wilde opinie vorming in vakkringen tenslotte in han den valt van een visionaire manager-van professie, die toch al een natuurlijke hang zal voelen naar enorme index apparaten waarmee je razendsnel gegevens tevoorschijn roepen kunt ('als je je gegevens maar hebt'), dan kunnen er enorme brokken worden gemaakt.7 De 'klassieke inventaris', of welke naam men ook aan zijn moderne gedaante geven wil, vormt nog steeds de enige manier om een archiefstuk in zijn oorspronke lijke contexten (primair de archiefstruc tuur, secundair die van de achterliggende organisaties) te presenteren. Hij bij uit stek stelt de onderzoeker in de gelegen heid te bekijken wat de erin vervatte informatie eigenlijk waard is. Als product van het paradigma van de Handleiding is hij onmisbaar voor een adequate bron nenkritiek, dat wil zeggen voor de bepa ling niet alleen van de (on)juistheid van in de bronnen vervatte gegevens, maar ook - subtieler maar van het hoogste belang - voor de weging en bepaling van de aard en het belang van die gegevens. In Arnoud Glaudemans' terechte behoefte aan een 'contextuele archivis- tiek' wordt door het oude paradigma keurig voorzien; ik heb het nog niet onder het gewicht van zijn critici horen kraken.8 Voor de zeerbegeerde overschrijding van de grenzen tussen archieven openen de nieuwe digitale informatie- en communi catietechnieken ongetwijfeld fantasti sche perspectieven, maar dan op het ter rein van wat traditioneel de nadere toe- gankelijkmaking wordt genoemd: tegen het combineren van indexen (als van ouds) of databases bestaat natuurlijk in principe geen enkel bezwaar. Een ander belangrijk thema dat in het Paradigma-jaarboek aan de orde komt, is dat van het 'records continuum'. Het is duidelijk dat, ten behoeve van het behoud van historische gegevens, het in een 'digitale wereld' voor de archivaris meer dan ooit van belang is, mee te denken in het stadium van de archiefvorming; dan al zullen bepaalde behoud-garanties moeten worden inge bouwd. Het is echter ook hier de vraag in hoeverre er iets principieel veranderen moet: ook in de conventionele situatie besteedt een beetje archiefinspecteur veel aandacht aan zaken als papierkwaliteit, deugdelijkheid van registratuurplannen enzovoort. De enorme vluchtigheid, dat wil vooral zeggen verander- en verwijder baarheid, van de digitale archiefbeschei den vergt zeker een versterkte aandacht voor problemen waar naar het zich laat aanzien nog steeds geen wezenlijke oplossingen voor gevonden zijn.9 Omdat DIV'er en zeker ICT'er bij behoud op lan gere termijn veel minder belang hebben dan de archivaris, doet deze er zeker ver standig aan de noodzaak van zijn aan wezigheid goed te verkopen, met name door verwerving van voldoende techno logische kennis. Toch zal de archivaris zijn beroepsidentiteit ten opzichte van die beide aangrenzende disciplines niet moeten laten varen. Gelukkig pleit ook Thomassen in 'Archivarissen en records managers: zelfde professie, verschillende verantwoordelijkheden' hier tenslotte voor: 'archivarissen moeten zich niet bemoeien met de taken van records mana gers', maar wel met 'het implementeren en beheren van archiveringse/sen in bedrijfsapplicaties van archiveringssyste men'.10 In zekere zin is bronnenmateriaal voor de historicus interessanter naarmate het vanuit historisch perspectief 'argelo zer' is, naarmate bij de vorming ervan minder met een scheef oog naar de latere historicus of een andere buitenstaander is gekeken (een beetje op de manier waarop memoires vaak zo veel oninteres santer zijn dan bijvoorbeeld dagboeken). De archivaris - die toch met name de belangen van de latere gebruiker dient - past een principiële afstand van het pro ces van archief vorming. Welke oplossing er ook voor het duurzame behoud van alsmaar gewij zigde digitale archiefbescheiden gekozen wordt (toch maar gewoon een periodiek uitgevoerde backup-procedure gecombi neerd met centrale bewaring van verou derde soft- en hardware?), er zullen tal van belangrijke gegevens verloren blij ven gaan. Daarom vind ik het zo opval lend dat de traditionele opzettelijke ver nietiging van bescheiden ook bij enthou siaste bestormers van het oude Handleiding-paradigma nog steeds niet vatbaar voor ook maar de geringste aarzeling schijnt te zijn. De noodzaak van vernietiging werd traditioneel op twee overwegingen gegrond: de 'onmo gelijkheid' van de opslag van zoveel materiaal en de onoverzichtelijkheid, de inhoudelijke ondoordringbaarheid er van. Welnu: de eerste factor lijkt mij bij digitale archieven te zijn verdwenen, de tweede kan door diezelfde digitale tech nieken misschien wel evenzeer worden opgelost. In principe kan de onderzoeker zelf als zijn eigen selecteur optreden: hij zal zijn vraagstel ling steeds verder moeten aanscher pen om niet onder alle mogelijk bal- lastmateriaal te worden bedolven, en dat lijkt mij voor de kwaliteit van zijn onderzoek helemaal niet slecht. De vaste overtuiging dat '95% van alle gevormd archiefmateriaal overbodig' zou zijn, getuigt van een al te naïeve gelijk stelling van de toekomstige historische vraag aan de huidige. Iedere archivaris die een paar jaar meeloopt kan al gauw diverse praktijkvoorbeelden aanwijzen waar - geheel overeenkomstig de voor schriften - achteraf bezien ten onrechte is vernietigd. Mij dunkt dat tenminste peri odiek de vraag naar de noodzaak en de zin van vernietiging opnieuw moet wor den gesteld. En dat postmodernisme, ooit een nuttig bestormer van al te stellige overtuigin gen, is dat niet tezeer aan het verworden tot een dekmantel voor gemakzucht en vaag denken? Door René Kunst* In de vorige aflevering van het Archieven blad gaf ik een uiteenzetting van het oude archivistische paradigma zoals dat in de 'Handleiding voor het ordenen en beschrij ven van archieven' eind negentiende eeuw door Muller, Feith en Fruin is uitgewerkt.1 Ik meen daarbij te hebben duidelijk gemaakt, dat dat paradigma de laatste jaren vaak onjuist is geïnterpreteerd en qua reikwijdte ernstig wordt onderschat. Hieronder zal worden bezien in hoeverre het inmiddels toch toe is aan vervanging door een nieuwe fundamentele visie, of misschien zelfs geheel het veld zou moeten ruimen voor een 'post-paradigmatisch' denken. Risico's Technologische kennis Vernietiging 1. René Kunst, 'Het oude paradigma en de nieuwe archi varis (l)'.in: Archievenblad, jaargang 107, nummer I blz. 34-35. 2. Glaudemans' relativering van met name Thomassens enthousiasme over de emancipatie van de archivistiek van een hulpwetenschap naar een 'echte' is wat rigoureus, maar in principe gerechtvaardigd ('Over oude en nieuwe archiefwetenschap' in Archievenblad oktober 2002, blz. 12v.). Waarschijnlijk is de status van hulpwetenschap een gezondere; zeker is hij dienstbaarder aan de onderzoeker; vgl. ook mijn opmerking over betekenisgeving hieronder in noot 6. 3. P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen (red.), Naar een nieuw paradigma in de archivistiek, 's-Gravenhage 1999, blz. 29-67. 4. S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin Th.Az., Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, stammend uit 1898, herdrukt in P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar en T.H.P.M. Thomassen, Tekst en context van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven van 1898, Hilversum 1998. 5. Of, zoals Glaudemans in zijn 'Over oude en nieuwe archiefwetenschap' vanuit een andere gezichtshoek formu leert: 'zonder drager heb je geen document voor je neus' (blz. 13). HANDLiilDING René Kunst is werkzaam bij het Historisch Centrum Leeuwarden. 6. In het onlangs verschenen Jaarboek 2001 van de S.A.P. Toegang. Ontwikkelingen in de ontsluiting van archieven, geven onder andere Thomassen en Ketelaar heldere uiteenzet tingen over het proces van voortdurende betekenistoe kenning en -verandering dat met elke benadering van archieven gepaard gaat (zie van de eerste auteur 'De veel vormigheid van de archiefontsluiting en de illusie van de toegankelijkheid' en van de tweede 'Tacit Narratives: the meaning of archives'). Toch meen ik dat betekenistoeken ning door de inventariserende archivaris juist in het oude structuralistische kader tot een minimum beperkt kan blij ven. Vgl. ook wat ik in noot 10 van de eerste aflevering van dit artikel over de begrippen functie en inhoud heb gezegd; een zo kaal mogelijke functie-analyse, zonder te veel inhoudelijke interpretatie, laat de stukken relatief ongemoeid. 7. Vergelijk het fundamentele onbegrip van Max Beekhuis op blz. 10-13 van het Archievenblad van maart 1999 ('Het ARA is niet van de negentiende eeuw'). 8. Glaudemans, Over oude en nieuwe archiefwetenschap, blz.I7. 9. Deze archiefbescheiden zijn natuurlijk nog steeds 'fysiek', je hebt alleen enorm ingewikkelde pennen en bril len nodig om ze te kunnen schrijven en lezen. 10. In: Naar een nieuw paradigma, 185-194. H

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 11